Hoest (De) is eene plotselijke en gedwongene uitademing, vergezeld van een geluid, hetwelk daardoor in de stemspleet ontstaat, en veroorzaakt door eene regtstreeksche of sympathische prikkeling der luchtwegen. De hoest is geene zelfstandige ziekte, maar steeds verbonden met eene of andere ongesteldheid der ademhalingswerktuigen. Het eigenaardige van den hoest is doorgaans voor het geoefend oor eene aanwijzing der geprikkelde plaats.
Bij aandoening der keelholte is de hoest droog, menigvuldig, voorafgegaan of begeleid van prikkeling of steking in den achterwand van de keel, veelal vergezeld van slikbeweging en ook wel van eene krampachtige opstuwing van het middenrif en van braking. Een schorre hoest getuigt van aandoening van het strottenhoofd, vooral wanneer tevens aldaar pijn wordt gevoeld.
Doorgaans echter ontstaat de hoest door aandoening van de luchtpijp en hare vertakkingen; hij gaat dan gewoonlijk gepaard met hitte en een gevoel van raauwheid achter het borstbeen, met roodheid en opzetting van het gelaat en bijna altijd met slijmlozing.
De hoest, die uit longontsteking voortspruit, is diep, dikwijls hol, kort, pijnlijk en vergezeld van het lozen van slijmerige, heldere, aanvankelijk bloedige, later dikkere of meer ondoorschijnende fluimen. Bij aandoening van het borstvlies is de hoest pijnlijk, droog, kort en zeer menigvuldig.
Bij croup heeft men een eigenaardig geluid, hetwelk niet ten onregte met het blaffen van een hond wordt vergeleken, — en kinkhoest gaat gepaard met krampachtige zamentrekking van het strottenhoofd, vertoont zich bij geweldige buijen, die den lijder blaauw van gelaat maken en hem met verstikking schijnen te bedreigen, en eindigt veelal met braking.
De maaghoest is ook eenigzins blaffend, verschijnt bij lang aanhoudende buijen, is droog, en doet zich vooral hooren bij gemoedsaandoening en bij overlading der maag. — Het spreekt intusschen van zelf, dat het hooren van den hoest alleen niet voldoende is, om den aard der ziekte te bepalen, waaruit hij voortvloeit, — alsmede dat men tegen den hoest niets anders kan aanwenden dan verzachtende middelen, zooals drop, vijgen, suikerwater, eijerdojer met suiker enz., daar hij slechts verdwijnt door genezing der ongesteldheid, die hem voortbrengt.
Wanneer bij hen, die gevaarlijk ziek zijn, het hoesten plotselijk ophoudt, is zulks een teeken, dat het slijmvlies niet langer vatbaar is voor prikkeling; het voorspelt dus niet veel goeds.