Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Ziekte

betekenis & definitie

Ziekte (morbus en in het Grieksch nosos of pathos) is volgens het gewone spraakgebruik het tegendeel van gezondheid. Het is moeijelijk van ziekte eene wetenschappelijke bepaling te geven, die haar geheele wezen omvat, — in de eerste plaats, omdat men bij de verschijnselen des levens niet altijd eene naauwkeurige grenslijn kan trekken tusschen den gezonden "en zieken staat, en in de tweede plaats, omdat bij de kwantitatieve afwijkingen van den normalen gezondheidstoestand geen verschil plaats grijpt in het verloop van ’s menschen leven, daar in den gezonden en zieken staat dezelfde physiologische wetten heerschappij voeren, terwijl in den toestand van ziekte slechts stoornissen plaats grijpen, die door oorzaken van buiten zijn ontstaan, weshalve andere uitkomsten verkregen worden dan de gewone. Wanneer het leven uit bepaalde verrigtingen bestaat, maar ziekte slechts eene veranderde wijze is, waarop zich die verrigtingen openbaren, dan worden van het begrip van ziekte al de toestanden van het ligchaam uitgesloten, welke geene gewijzigde levensverrigtingen zijn. Wij mogen derhalve veranderingen in onze krachten en stoffen geene ziekten noemen, maar enkel de gevolgen, die door zulke toestanden van de factoren des levens ontstaan.

Wilde men bijv. eene veranderde gesteldheid van het bloed eene ziekte noemen, zoo zou men daarop kunnen antwoorden, dat deze wel het gevolg en alzoo het verschijnsel, alsmede dikwijls de oorzaak van ziekte, maar niet zelve eene ziekte is, omdat men de gesteldheid van het bloed niet tot de levensverrigtingen kan rekenen. Deze veranderde toestanden van afzonderlijke levensverrigtingen vormen den aanleg tot ziekten of de oorspronkelijke ziekte, zooals zij wel eens genoemd worden. Zelfs een gewijzigde toestand van alle factoren, die tot dezelfde levensverrigtingen medewerken, is nog geene ziekte, maar enkel de naaste oorzaak daarvan. Zoo is bijv. de veranderde verhouding van het zenuwleven tot het bloed in een ligchaamsdeel, waarin ontsteking ontstaat, de naaste oorzaak der ontsteking, maar de verrigting zelve, namelijk de belemmering van den bloedsomloop, de verandering van het bloed en zijne zamensmelting met het organisch weefsel, is de eigenlijke ziekte. Dientengevolge kan men den naam van ziekte slechts geven aan zoodanige levensverrigtingen, die de ontwikkeling van het ligchaam beletten en zijne slooping bevorderen, of men moet den zieken persoon voorstellen als geplaatst in eene onvolkomene verhouding tot de buitenwereld. Geringe graden van zulke belemmeringen en stoornissen bestempelt men met den naam van onpasselijkheid en ongesteldheid, en de gevolgen van zulke stoornissen, welke later duidelijk in het oog vallen, met dien van misvormingen.

Men onderscheidt bij elke ziekte haar eigenlijk wezen (de naaste oorzaak), de verwijderde oorzaken en de verschijnselen. Om zich eene voorstelling te vormen van het wezen der ziekte, moet men terugtasten tot de gemeenschappelijke bron van de verschijnselen des levens, omdat alleen in eene verandering in deze oorspronkelijke verhouding de naaste oorzaak (causa proxima) der ziekte kan gelegen zijn. Geen enkel verschijnsel des levens wordt door de werking van één enkelen factor voortgebragt, maar allen door de wisselwerking van twee krachten; het bloed bijv. staat overal in het naauwste verband met de vaste deelen, en geene enkele levensverrigting wordt door het bloed alleen veroorzaakt; evenmin als in het bloed, ligt in de afzonderlijke deeltjes van het weefsel eene voldoende oorzaak van eenige levensverrigting, maar hiertoe is altijd in de eerste plaats de invloed der zenuwen een vereischte, bijv. bij de beweging der spieren. Alleen het zenuwstelsel als geheel roept bepaalde levensverrigtingen te voorschijn, namelijk gewaarwording en werkzaamheid des geestes, zonder dat daarbij eene buiten de zenuwen gelegene stof eene rol vervult. Maar ook deze levensverrigtingen worden steeds voortgebragt door den strijd van twee krachten.

Behalve de verschillende werkzaamheid van het zenuwstelsel in zijne onderscheidene rigtingen, waardoor zich eene verschillende kracht-uiting openbaart, bestaan er tegenovergestelde werkingen van krachten op dezelfde plaats, waardoor bepaalde levensverrigtingen tot stand komen. Er bestaat een meer stoffelijk agens, hetwelk, van de zenuwen in de sappen en in het weefsel overgaand, door eene wederkeerige werking met deze zelfstandigheden de beweging der stoffen en de biochemische werkingen veroorzaakt, terwijl het ook bij de gewaarwording en bij de werkzaamheid des geestes eene rol vervult, dewijl deze beiden daardoor gewijzigd kunnen worden, en een hooger, door middel der zenuwen werkend levensbeginsel, hetwelk de veranderingen in het vermeld stoffelijk agens der zenuwen als iets uitwendigs beschouwt, hetgeen verschilt van het ik, zooals blijkt uit de spectra, welke somtijds in de hersenen ontstaan. Wanneer derhalve de bron van alle verschijnselen des levens gelegen is in de wisselwerking van het genoemd agens der zenuwen eensdeels met de buiten het zenuwstelsel gelegene stoffen des ligchaams en met de invloeden der buitenwereld, en anderdeels met de hoogste kracht in ons, namelijk met het psychisch beginsel, dan kan men het niet betwijfelen, dat ziekte geboren wordt uit eene stoornis in de normale verhouding van het agens der zenuwen tot de hiertegen strijdende factoren. De oorzaken der ziekten aan te wijzen, namelijk de wetten, volgens welke de invloeden, die met ’s menschen persoonlijkheid in botsing komen, ziekten doen ontstaan, is de taak der aetiologie.

Ph. F. von Walther zoekt den algemeenen oorsprong der ziekten in ’s menschen instinctmatig streven naar beschaving. Daar dit zich reeds bij de eerste menschen openbaarde, zoo zijn hierdoor de eerste kiemen der ziekten ontwikkeld. Dat echter de ziekten niet voortgebragt worden door de beschaving alleen, blijkt intusschen uit de ziekten, welke men aan fossiele beenderen van dieren heeft opgemerkt.

Ongetwijfeld hangen de oorzaken van die verandering in ons leven, welke wij met den naam van ziekte bestempelen, veel meer af van het organismus, dan van de uitwendige omstandigheden, welke wij gewoonlijk als oorzaken der ziekte beschouwen. Zulke uitwendige omstandigheden doen gewoonlijk de vroeger reeds aanwezige ziekte te voorschijn treden. Zoo ontstaat door eene snelle afwisseling van den warmtetoestand des dampkrings bij den één gastrische koorts, bij den ander verkoudheid, bij den derde acuut rheumatismus, bij den vierde huiduitslag, naar gelang deze ongesteldheden bij die verschillende personen in sluimerenden toestand voor handen waren. De weersverandering geeft slechts aan het gestel een zekeren schok, waarbij die ziekten voor den dag komen. Eene onfeilbare oorzaak van ziekte, namelijk eene zoodanige, welke onder alle omstandigheden ziekte doet ontstaan, zoekt men te vergeefs; immers men ziet vaak genoeg, dat de sterkst werkende smetstof geene ziekte veroorzaakt, terwijl ook de hevigste vergiften alleen bij bepaalde hoeveelheden vergiftiging na zich slepen. Er zijn alzoo twee reeksen van ziekte-oorzaken, namelijk aanleg (causa disponens) en gelegenheids-oorzaak (causa oecasionulis). Dezen laatsten naam geeft men aan alles, wat op dengene, die den aanleg voor de ziekte bezit, zoodanig werkt, dat deze ziek wordt. Op deze wijze kan alles, wat levende wezens omringt en met hen in aanraking komt, eene oorzaak van ziekte worden, en wij bevinden trouwens, dat zelfs de onschuldigste dingen onder bepaalde omstandigheden evengoed ziekten kunnen doen ontstaan als die, welke wij gewoon zijn schadelijk en gevaarlijk te noemen.

Zal iets uitwendigs eene ziekte te voorschijn roepen, dan moeten twee voorwaarden vervuld worden, namelijk verandering in het organisch wezen, hetwelk door de ziekte wordt aangetast, en de eigenaardige gesteldheid van dat wezen, welke als gelegenheidsoorzaak werkt. Dikwijls komt ook de tijd in aanmerking, waarin aan die beide voorwaarden voldaan wordt. Ontbreekt de aanleg voor ziekte, zoo kan een schok van buiten wel eene verandering in de werking, eene stoornis in de verrigtingen, eene prikkeling enz. voor korten tijd, maar geene eigenlijke ziekte doen ontstaan. Hiertoe toch wordt vereischt: eene zekere kracht der ziekmakende gelegenheidsoorzaak, eene zekere kracht van den aanleg en eene gunstige onderlinge verhouding van die beide krachten. Beantwoordt de aanleg niet aan de werking der gelegenheidsoorzaak dan wordt eerstgenoemde opgeheven of verminderd. Heeft dit geene plaats, dan ontstaat uit de zamenwerking der ongelijksoortige gelegenheidsoorzaak en aanleg eene ziekte, welke anders door deze oorzaken niet zou zijn voortgebragt. Heeft bijv. iemand geen aanleg tot verkoudheid, en is hij blootgesteld aan togt, dan krijgt hij alligt eene gastrische koorts. Gelijk voorts aanleg en gelegenheidsoorzaak dikwijls niet met elkander in harmonie zijn in het gestel, zoo komen zij dikwijls evenmin overeen in kracht.

Is de aanleg sterk en zoozeer ontwikkeld, dat zij nagenoeg van zelf in ziekte overgaat, dan is zelfs de zwakste gelegenheidsoorzaak reeds sterk genoeg om de ziekte te voorschijn te roepen; wij behoeven slechts te wijzen op den aanleg voor longtering. Zijn de gelegenheidsoorzaken niet in harmonie met een sterk ontwikkelden aanleg, dan kan de ziekte ontstaan, maar heeft een langzaam verloop. Daar wijders een groot aantal gelegenheidsoorzaken een prikkelenden invloed hebben op het ligchaam, zoo kunnen ook verschillende gelegenheidsoorzaken juist de ééne ziekte te voorschijn roepen, waarvoor aanleg bestaat. Ziekten, welke op deze wijze ontstaan, hebben steeds een langzaam verloop en zijn zeer hardnekkig. Is de kracht van de gelegenheidsoorzaak sterker dan die van den aanleg, dan ontstaat gewoonlijk eene hevige, maar kortstondige ziekte, prikkeling, ontsteking of koorts. Beantwoordt de aanleg niet aan de gelegenheidsoorzaken, dan ontstaan veelal onduidelijke ziektevormen. Leeft iemand bijv. in omstandigheden, die jicht opwekken, maar heeft hij hiervoor geen aanleg, dan krijgt hij geene zuivere jicht, maar zwaarte in de leden, hypochondrie en vooral ontsteking van de slijmvliezen, inzonderheid van die der maag, Door de zamenwerking van de beide oorzaken (causa occasionalis en disponens) wordt geenszins het onmiddellijk ontstaan van de ziekte en van hare verschijnselen uitgelokt, maar hierover verloopt nog eenige tijd. Al werkt eene koude vochtigheid ook belemmerend op de huid-uitwaseming en op de ademhaling, zoodat daardoor verkoudheid of eene catharrhale koorts ontstaat, toch openbaren zich deze niet aanstonds na gemelde nadeelige werking, maar na de werking der gelegenheidsoorzaak ondervindt men terstond eene verandering in de levensverrigtingen, welke allengs in ziekte overgaat.

Oudere geneesheeren noemden de gewijzigde werking der levensverrigtingen, door de kracht dier oorzaken ontstaan, de naaste oorzaak (causa proxima morbi). Zij bestaat gemeenlijk in eene veranderde prikkelbaarheid en eene belemmerde werking van één of meer organen, en haar duur is zeer verschillend, niet alleen in de verschillende geslachten en soorten van ziekten, maar ook bij ziektegevallen van dezelfde soort. Het is bekend, dat de uitslagziekten een incubatietijdperk hebben van 3 tot 24 dagen. Dit is het langst bij pokken en bij typhus. Verkoudheden en alle tusschenpoozende koortsen en ontstekingen hebben een incubatietijdperk van 3 tot 7 dagen. De duur van dit tijdperk hangt af van den aard der ziekte, van de kracht der gelegenheidsoorzaak en van die van den aanleg. Verschijnselen eener ziekte noemt men de ongewone physiologische werkingen, welke zich tengevolge der stoornis vertoonen, hetzij aan den geneesheer (objectieve symtomen) of aan den lijder (subjectieve symptomen). Door middel der diagnose leert men door deze verschijnselen den vorm eener ziekte kennen.

Als soorten van ziekten (species morborum) beschouwt men de voornaamste stoornissen, welke men in den loop der eeuwen bij elk orgaan heeft opgemerkt. De oudere geneeskunde onderscheidde ze veelal naar de uitwendige verschijnselen; zij draagt dientengevolge den naam van symptomatische geneeskunde en zij legde er zich op toe, de verschijnselen te verwijderen (symtomatische behandeling). De nieuwere geneeskunde daarentegen poogt bij alle ziekten hare oorzaak in den bouw en de stofwisseling van het zieke deel te bepalen en rigt daarnaar de geneeswijze (radicale behandeling). Ook maakt men onderscheid tusschen acute en chronische ziekten, naar gelang deze snel of langzaam verloopen, — voorts tusschen endemische ziekten, die bij een bepaald volk te huis behooren, epidemische ziekten, die tijdelijk bij eenig volk heerschen, besmettelijke ziekten, erfelijke, ingebeelde en gemaskerde ziekten.