Hiel (Emmanuël), een Vlaamsch dichter, geboren te Dendermonde den 31sten Mei 1834, ging na het verlaten der gemeenteschool op den steenkappersstiel, en werd daarna onderwijzer aan eene kostschool te Brussel. Weldra echter vertrok hij als opzigter eener katoenspinnerij naar zijne geboortestad, stichtte er vervolgens een boekhandel, doch ondervond weinig voorspoed, zoodat hij te Brussel de betrekking van tolbeambte aanvaardde. Inmiddels had hij zich door de uitgave zijner „Looverkens (1857)” als dichter bekend gemaakt en zag zich geplaatst op een der bureaux van Binnenlandsche Zaken. Thans is hij boekbewaarder van het Nijverheidsmuséum te Brussel en leeraar in de declamatie aan de Koninklijke muziekschool.
Behalve genoemden bundel leverde hij: „Nieuwe liedekens (1861)”, — „Gedichten (1863)”, — „Gedichten”, — „Psalmen, zangen en oratorio's (1869V, — „De liefde in het leven (1870)”, — „Gedichten (1874)”, — en de zangspelen „Ella” en „Isa”, welke beide niet zonder bijval werden opgevoerd. Ook in het „Nederlandsch Tijdschrift”, eenigen tijd door hem uitgegeven, vindt men onderscheidene stukken van zijne hand. Vele van zijne gedichten onderscheiden zich door een levendig gevoel, door keurigheid van descriptie en vooral door eene ongemeene frischheid.