Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Heup

betekenis & definitie

Heup (De) noemt men dat gedeelte van ’s menschen ligchaam, hetwelk gedeeltelijk door de bekkenbeenderen, gedeeltelijk door het dijbeen met de daaraan liggende spieren, vaten en zenuwen gevormd wordt. Het heupgewricht ontstaat door het darm-, schaam- en zitbeen en door het dijbeen. De eerstgenoemde 3 beenderen vormen eene komvormige holte, en daarin sluit een bol vormige knop, het hoofd van het dijbeen, met dit laatste door den hals verbonden. Deze knop, eene kogelgeleding vormende, kan in verschillende rigtingen een halven cirkel beschrijven.

De banden, waarmede hij in de holte bevestigd is, zijn zeer sterk. Een van deze — de ronde band (ligamentum rotundum) — is aan de eene zijde aan den bodem der komvormige holte en aan de andere aan het midden van den knop bevestigd. De andere band, een kapselverband — is aan den geheelen buitenrand der komvormige holte stevig vastgehecht en loopt over den hals van het dijbeen tot aan den grooten en kleinen draaijer (trochanter major et minor), twee uitsteeksels, die de grens uitmaken van den hals van het dijbeen en tevens tot aanhechtingspunt dienen van een groot aantal spieren, welke, gedeeltelijk van het bekken ontspringende, gedeeltelijk naar het kniegewricht en naar het onderbeen loopende, de verschillende bewegingen mogelijk maken, waardoor de mensch van plaats verandert, zich oprigt en zich staande houdt. Daarom is het heupgewricht eene der belangrijkste geledingen. Ook de bil- en dijspieren hebben er grootendeels haren oorsprong.

Bij lijkopeningen wordt groote kracht vereischt, om het hoofd van het dijbeen uit de komvormige holte te verwijderen, zoolang de luchtdigt omsluitende kapsel niet gescheurd is. Het been van den mensch wordt dus voor een groot deel door de drukking der lucht gedragen. Eene heupontwrichting is wegens de hechtheid der banden eene groote zeldzaamheid, daar bij uitwendig geweld veeleer het dijbeen breekt. Bij klierachtige aandoening van het kapselverband wordt somtijds de gewrichtsholte minder diep, in welk geval het dijbeenhoofd alligt van zelf uit de holte springt (luxatio spontanea).