Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Heun

betekenis & definitie

Heun (Karl Gottlob Samuël), schrijvende onder den naam van H. Clauren, werd geboren te Dobrilugk den 20sten Maart 1771, bezocht het gymnasium te Gotha, en studeerde te Leipzig en te Göttingen in de regten. Reeds als student te Leipzig gaf hij den roman „Gustav Adolf” in het licht, — en te Göttingen schreef hij „Karl’s vaterländische Reise”, en „Vertraute Briefe an edelgesinnte Jünglinge, die auf Universitäten gehen wollen.” Na zijn terugkeer van de hoogeschool benoemde de Pruissische minister von Heynitz hem tot leermeester van zijn neef en tot secretaris. Later werd hij geheimschrijver bij het algemeen bestuur van het Westfaalsch mijn- en zout-departement, en daarna assessor bij het mijnwezen. In 1801 verliet hij de Pruissische dienst, om het bestuur der uitgestrekte goederen van den canonicus von Treskow bij Posen en elders op zich te nemen, doch ondervond hierbij velerlei onaangenaamheden, en datzelfde viel hem ten deel van de zijde van den boekhandelaar Rein te Leipzig, wiens compagnon hij geworden was.

In 1806 belastte hij zich op nieuw met de administratie der goederen van von Treskmo, doch keerde in 1810 naar Berlijn terug, waar hij op het bureau van den staatskanselier Hardenberg geplaatst en vervolgens tot hofraad benoemd werd. Hij nam deel aan den veldtogt van 1813 en 1814, redigeerde de „Preuszische Feldzeitung”, woonde het Congrès te Weenen bij, en werd vervolgens bij het Pruissische gouvernement in Saksen en daarna te Merseburg aangesteld. In 1820 werd hij redacteur van de „Preuszische Staatszeitung”, en verkreeg daarna een ambt bij de posterijen, nadat hij vooraf tot geheim hofraad benoemd was. Hij overleed te Berlijn den 2den Augustus 1854. Gedurende zijn vertoef in Polen trad hij het eerst onder den naam van H. Clauren (een letterkeer van Karl Heun) als schrijver op. Daar zijne verhalen „Die graue Stube” en inzonderheid „Mimili” grooten bijval vonden, ging hij voort op den ingeslagen weg.

Zijne verstrooide werken werden onder den titel „Erzählungen” in 6 deelen verzameld (1819— 1820) en vonden vele lezers. Sedert 1819 gaf hij ook het jaarboekje „Vergiszmeinnicht” in het licht, en wat hij daarin leverde, werd vervolgens in 4 verzamelingen (1820—1828, 40 dln) opgenomen. Voorts schreef hij onderscheidene tooneelstukken, zooals: „Das Vogelschieszen”, — „Der Bräutigam aus Mexico”, — „Der Wollmarkt”, enz., welke onder den titel „Lustspiele (1817, 2 dln; 2de druk 1824)” zijn zamengevoegd. Gedurende eene reeks van jaren wist hij het publiek te boeijen, en zijne werken werden in onderscheidene Europésche talen vertaald. Zijne geschriften onderscheiden zich wel door levendigheid, maar tevens door sentimentaliteit; door den geestigen spot van W. Hauff zijn zij trouwens in de achting der lezers zeer spoedig gedaald.

< >