Herschel. Onder dezen naam vermelden wij:
Friedrich Wilhelm Herschel, een beroemd sterrekundige. Hij werd geboren te Hannover den 15den November 1738 en was de zoon van een muzikant, zoodat hij zelf op 14-jarigen leeftijd in dienst trad als hautboïst bij een regement. In 1757 vertrok hij naar Engeland, waar de graaf van Darlington hem benoemde tot directeur van een korps muzikanten. Daarna vestigde hij zich als muziekonderwijzer te Leeds, en vertrok vervolgens als organist naar Halifax, terwijl hij zich in 1766 benoemd zag tot muziekdirecteur te Bath. Inmiddels maakte hij gebruik van al zijn vrijen tijd, om zich in de wiskunde te oefenen, en het lezen der astronomische werken van Ferguson wekte bij hem een grooten ijver voor de sterrekunde. Daar hem de middelen ontbraken om een telescoop aan te schaffen, nam hij het besluit om er zelf een te vervaardigen, en zoo kwam hij in 1774 in het bezit van een reflector, waarmede hij den ring van Saturnus en de trawanten van Jupiter kon waarnemen. Van dien tijd af volgden gedurig nieuwe kijkers elkander op, en sommigen van deze waren veel grooter dan men ooit te voren gebezigd had. Geen wonder alzoo, dat hij daarmede telkens belangrijke ontdekkingen deed.
In 1780 leverde hij eene berekening van de hoogte der maangebergten, en den 13den Maart 1781 vond hij de planeet Uranus, die in Engeland ook thans nog bij velen met zijn naam wordt bestempeld, terwijl Herschel zelf hem ter eere van den Britschen Koning „Georgium sidus” noemde. Uit erkentelijkheid riep George III hem in zijne nabijheid, zoodat Herschel naar Slough bij Windsor toog en hier de sterrenhoopen en nevelvlakken gadesloeg en aantoonde, dat sommige van deze meer dan 50000 sterren bevatten. Van 1787 tot 1794 ontdekte hij, geholpen door zijn 40-voets telescoop, zes wachters van Uranus en twee van Saturnus. In het algemeen behaalde hij niet minder roem door het vervaardigen van sterrekundige werktuigen, waarbij zijn broeder, een verdienstelijk werktuigkundige, hem ter zijde stond, dan door zijne merkwaardige ontdekkingen. Door middel van zijn reuzenteleseoop nam hij den omwentelingstijd van Saturnus waar, dien Laplace reeds langs wiskundigen weg berekend had, en hij merkte tevens op, dat deze planeet, die in bouw aanmerkelijk van de overigen verschilt, om eene as wentelt, die loodregt staat op het vlak harer loopbaan. Voorts kwam hij door zijne waarnemingen tot het besluit, dat de zonnewarmte niet afkomstig is van het eigenlijke ligchaam der zon, maar van een licht- en warmteverspreidenden dampkring, die haar omhult. Tot zijne belangrijke ontdekkingen behoort ook die der dubbelsterren, en met het opzoeken van deze hield hij zich na 1778 onderscheidene jaren bezig. Hij overleed op het buitenverblijf Slough den 25sten Augustus 1822.
Zijne verhandelingen zijn meerendeels in de „Philosophical Transactions” en in andere Engelsche tijdschriften geplaatst. — Met ongemeene bekwaamheid en volharding werd hij bij zijne waarnemingen en berekeningen geholpen door zijne zuster Caroline. Deze, geboren den 18den Maart 1750, heeft onderscheidene kometen ontdekt, belangrijke verhandelingen in de „Philosophieal Transactions” geplaatst, en een „Catalogue of stars (1798)” in het licht gegeven. Na het overlijden van haren broeder keerde zij naar Hannover terug, en stierf aldaar den 9den Januarij 1848.
Sir John Frederick William Herschel, baronet, den eenigen zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Slough bij Windsor den 7den Maart 1792, studeerde te Cambridge en leverde met Peacock eene bewerking der differentiaalrekening van Lacroix. Nu eens alleen, dan weder met James South wijdde hij sedert 1816 zijn tijd grootendeels aan de waarneming der dubbelsterren. Hierdoor was hij in staat, aan het Koninklijk Genootschap te Londen in 1823, op grond van 10000 waarnemingen, eene lijst te bezorgen van 380 nieuwe dubbelsterren. Daarop volgde in 1827 eene lijst van 295, en in 1828 nog eene van 324 zoodanige sterren. In 1830 deelde hij belangrijke plaatsbepalingen mede van 1236 sterren, welke hij met een 20-voets reflector had waargenomen, en in hetzelfde jaar leverde hij in de „Transactions” van het Astronomisch Genootschap een opstel over de plaats van 364 sterren en over de merkwaardige beweging der dubbelsterren. Daarenboven hield hij zich bezig met natuurkundige nasporingen en deelde de uitkomsten daarvan mede in wetenschappelijke tijdschriften en in zelfstandige werken. Daartoe behooren: „Treatise on sound” in de „Encyclopaedia Metropolitana (1830)”, — „On the theory of light”, — „Preliminary discourse on the study of natural philosophy (1836)”, zoowel als „Treatise on Astronomy”, in „Lardner’s Cyclopaedïa” geplaatst.
Hoogst merkwaardig is voorts zijn 4-jarig vertoef aan de Kaap de Goede Hoop, waar hij onder gunstige omstandigheden het zuidelijk hemelhalfrond kon gadeslaan. Daar rees het denkbeeld bij hem op, hetwelk eerlang in het leven trad, om op verschillende plaatsen meteorologische stations te stichten. Hij bestreed de kosten zijner onderneming uit eigen middelen en wees de hulp der regéring van de hand. De groote belangstelling, waarmede geheel beschaafd Europa zijne nasporingen gadesloeg, bleek vooral in de veelvuldige eerbewijzen, welke hem na zijn terugkeer werden toegekend. Bij de krooning van koningin Victoria (1838) zag hij zich benoemd tot baronet, en de universiteit te Aberdeen koos hem in 1842 tot lord-rector. De waarnemingen, door hem aan de Kaap volbragt, heeft hij nedergelegd in zijne „Results of astronomical observations made at the Cape of Good Hope (1847)”. Vervolgens bewerkte hj met anderen, ten behoeve van zee-officieren, een „Manual of scientific inquiry (1849)”, — schreef voorts „Outlines of astronomy (1849; 8ste druk 1866)”, — alsmede een „Memoir of Francis Baily (1845)”, — werd in 1850 bekleed met de betrekking van directeur der Koninklijke munt (master of' the mint), waarvan hij echter in 1855 afstand deed ter gunste van Graham; hij overleed den 12den Mei 1871.