Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hemel

betekenis & definitie

Hemel (De), het hemelgewelf, het uitspansel of het firmament, is het schijnbare gewelf, dat in de gedaante van een halven bol zich boven ons verheft en, wanneer er geene wolken aanwezig zijn, zich bij dag met eene lichtblaauwe en des nachts met eene donkerblaauwe kleur vertoont, terwijl het in dit laatste geval met sterren bedekt is. In de dagen der oudheid beschouwde men den hemel als een vast gewelf (firmament), waaraan de hemellichten waren vastgehecht, — ja, men meende, dat er onderscheidene gelijkmiddelpuntige gewelven — even zoo vele hemels — boven elkander waren, omdat men de beweging der hemelligchamen anders moeijelijk kon verklaren. De wetenschap van lateren tijd echter leert, dat de hemel niets anders is dan de ongemetene ruimte van het heelal, waarin de hemelbollen en ook onze aarde zweven. Ook vertoont zich de hemel op het effene veld niet als een bolvormig, maar als een meer plat gewelf, zoodat het naar de zijde van den horizon verder van ons verwijderd is dan boven ons.

De blaauwe kleur des hemels wordt voortgebragt door de terugkaatsing van het zonnelicht in onzen dampkring. Indien deze laatste niet bestond, zou de hemel zwart zijn. Zuivere lucht kaatst hoofdzakelijk het blaauwe licht terug, — waterdamp ook het gele en roode licht. Is dus de zon laag aan den gezigteinder, waar hare stralen door vele vochtige nevelen moeten dringen, dan ontwaren wij gewoonlijk het morgen- en avondrood. Op hooge bergen vertoont zich de hemel donker van kleur, omdat de ijle dampkring er veel minder licht terugkaatst dan in het dal. — Een bol, waarop de sterren des hemels naar hare onderlinge afstanden zijn afgebeeld, draagt den naam van hemelglobe.

De godsdienstleer bedoelt met het woord hemel veelal de plaats, waar het Opperwezen troont en waar ook de zoodanigen zich bevinden, wier geest na den dood des ligchaams in de zaligheid der vromen mag deelen. De hemel is hier als het ware het paleis van den Opperkoning, doch zulk eene voorstelling is in overeenstemming met een zeer lagen trap van ontwikkeling. Reeds de Israëlietische Psalmdichter sprak van een God, „aan tijd noch plaats gebonden”, en Christus leerde, dat God een geest is. Waar dus in godsdienstigen zin van den hemel gesproken wordt, dient men geenszins te denken aan eene plaats, maar aan een toestand.