Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Heelkunde

betekenis & definitie

Heelkunde (Chirurgie) noemt men de kunst om uitwendige wonden te genezen met uitwendige middelen; zij draagt ook den naam van wondheelkunst. Het is niet mogelijk, juiste grenzen te trekken tusschen de heelkunde en de geneeskunde, welke laatste zich met het genezen van ziekten door het ingeven van geneesmiddelen bemoeit. Het is daarom van belang, dat, gelijk van ouds, de heel- en de geneeskunde vereenigd zijn in denzelfden persoon. Wegens gebrek aan ontleedkundige kennis, durfden de heelmeesters der hooge oudheid zich geene belangrijke kunstbewerkingen veroorloven.

Dit werd echter beter, toen in de dagen van Aristóteles de ontleedkunde — vooral te Alexandrië — degelijke beoefenaars begon te tellen. Nu begon men met meer zelfvertrouwen het mes te hantéren en de lijders door verbanden en werktuigen van allerlei kwalen te genezen. Niet alle artsen bezaten daartoe de geschiktheid, zoodat men hen weldra verdeelde in therapeuten (geneesheeren) en chirurgen (heelmeesters). Wél werd de heelkunde te Alexandrië met geestdrift beoefend, doch van de geschriften der aldaar gevestigde chirurgen, zooals Philoxenus, Gorgias, Sostratus, Meron, Apollonius, Ammonius, Tryphon, Meges, Antyllus, Philogrius enz. zijn enkel eenige uittreksels en fragmenten overgebleven, welke door Celsus, Galenus, Aëtius, Paulus van Aegina en Oribasius werden medegedeeld. Het schijnt, dat de Romeinen, in weerwil van hunne veelvuldige oorlogen, weinig ter bevordering der heelkunde hebben gedaan. Archagatus, die de Grieksche kunst overbragt naar Rome, ontving er den naam van Carnifex (beul), doch hooger dan deze stond Celsus. Bij de Arabieren verboden godsdienstige vooroordeelen de ontwikkeling der operatieve heelkunde, zoodat hunne geschriften daaromtrent enkel mededeelen, wat zij van de Grieken hadden geleerd.

Gedurende de middeleeuwen werd de heelkunde meer en meer onder het stof der onwetendheid bedolven. Slechts monniken en Joden, de eenige vertegenwoordigers der geneeskunde in die dagen, — voorts rondreizende tandentrekkers, breuksnijders, oogheelkundigen enz. waagden zich aan belangrijke kunstbewerkingen. De geringere, zooals koppen en aderlaten, werden toevertrouwd aan badstoofhouders en baardscheerders, welke men als handlangers der geneeskundigen beschouwde. Die handlangers zochten zich weldra tot den rang van zelfstandige heelmeesters te verheffen. Reeds in 1271 ontstond het Collége van Chirurgen te Parijs, hetwelk door de toetreding van Lanfranchi een belangrijken steun ontving en aan Frankrijk den roem bezorgde van het vaderland der heelkunde te wezen.

Het gebruik der vuurwapenen gaf aan de behandeling der wonden eene andere rigting, en vooral de ontleedkunde werd met grooten ijver beoefend. Tot de vertegenwoordigers der chirurgie in Frankrijk behooren vooral Guy de Chauliac (1363), Paré (1509—1590), Guillemeau (1550— 1612), Garengeot (1688—1759), de la Motte (1655—1703), Morand (1697—1773), Quesnay (1694—1774), Louis (1723—1792, Petit, Ledran enz. Daar ontstond vooral door de bemoeijingen van de la Peyronie in 1731 de Académie der Chirurgie. Eindelijk werd Desault (1744— 1755) de grondlegger der ontleedkundige heelkunde, die zich vervolgens tot de hoogte eener wetenschap verhief. De aanhoudende oorlogen der Groote Revolutie droegen voorts niet weinig bij tot de ontwikkeling der heelkunde, welke in Frankrijk een beroemden naam schonk aan Sabatier, Percy, Boyer, Delpech, Larrey, en vooral aan Dupuytren.

In Italië, de bakermat der moderne wetenschap, kon de heelkunde geen gelijken tred houden met de chirurgie in Frankrijk. Ook daar echter ontbreekt het op dit gebied geenszins aan beroemde namen, zooals die van Saliceto (1470), Cerlata (1480), in de 16de eeuw Vigo, Beniveni , Maggi, Romani, Ferri, Vido Vidius, della Croce, Tagliacozzi, en vooral van Fabricius ab Aquapendente. In de 17de eeuw hebben de Italianen weinig voor den bloei der heelkunde gedaan, maar des te meer in de 18de, toen Molinelli (1702—1764), de beide Nannoni te Florence, Palluci, Bertrandi (1723—1765), Flajani (1786) te Rome, Paletta (1790) te Milaan, Assalini (1792), Vacca Berlinghiéri en vooral Scarpa grooten roem verwierven.

In Engeland ontwaakte eerst laat de belangstelling in de wetenschappelijke heelkunde. Tot de voortreffelijke chirurgen van dat land behoorde vooral Cheselden (1688—1752), die door zijn leerling Sharp, voorts door Monro, Pott, William en John Hunter, Bell, Alanson, Keate, Pearson, Earle, Abernethy, Latto enz. werd opgevolgd. In de 19de eeuw schitteren op dat gebied de namen van Home, Lawrence, Hey, Ch. Bell, Hodgson, Travers, Howship, S. Cooper en vooral van Astley Cooper.

De ontwikkeling der heelkunde is in Zweden en Denemarken verbonden met de namen van Acrel en Callisen. — In Rusland is zij nagenoeg uitsluitend door Duitsche geleerden bevorderd. Van meer belang is de geschiedenis der heelkunde in de Nederlanden, waar zij in de 17de eeuw uitmuntende beoefenaars vond in Barbette, Palfijn, Blancaro, Solingen, van Hoorn, — in de 18de in Camper, Sandifori enz., — terwijl thans als oogheelkundige de hoogleeraar Donders te Utrecht eene Europésche vermaarheid bezit.

In Duitschland werd de heelkunde lang op den achtergrond geschoven. De eerste hoogleeraar, die er heelkundige lessen gaf, was Lorenz Heister (1683—1758) te Helmstedt. Na hem volgden Platner en Günz te Leipzig, Mauchert te Tübingen, Kaltschmidt te Jena, Siebold te Würzburg, en vooral A. G. Richter te Göttingen. Na den Zevenjarigen Oorlog gevoelde men de behoefte aan militaire heelkundigen , en deze werden in Oostenrijk gevormd door Brambilla, Hunczovsky en Plenck, en in Pruissen door ElIer, Scharschmidt, Henkel, Bilguer, Schmucker, Theden en Mursinna. Eerst later legde men zich meer algemeen toe op de heelkunde.

Sedert de oorlogen van Napoleon I vormde zich na Dupuytren eene reeks van uitstekende chirurgen, zooals Lisfranc, Guérin, Sédillot, Malgaigne, Roux, Velpeau, Nélaton en Chassaignac. — In Engeland werd na Astley Cooper de heelkunde vertegenwoordigd door Liston, Fergusson, Guthrie, Davies, Erichsen enz. — In Duitschland vond zij uitstekende beoefenaars in Rust (1774—1840), Gräfe (1787— 1840), Fricke, Walther (1782—1849), Wattmann, Langebeck, Chelius, Textor, Blasius enz. Zij vormden een groot aantal uitmuntende leerlingen, en op het gebied der operatieve chirurgie schitterde vooral Dieffenbach, benevens zijne volgelingen Stromeyer, Heyfelder, Schuh, Bruns, Ried, Wernher, Bardeleben en Roser. Deze vooral waren beoefenaars der anatomische chirurgie. Inzonderheid waarschuwden zij tegen een roekeloos gebruik van het mes, waar de natuur in staat is genezing te brengen, alsmede tegen het onnoodig afzetten van ledematen, weshalve hunne leer den naam ontving van conservatieve chirurgie. Ja, Textor en Stromeyer toonden door voorbeelden aan, dat het dikwijls voldoende was, een ziek been door resectie te verwijderen, zonder dat men tot amputatie van het geheele lid behoefde over te gaan. Ook werd door Langenbeck de osteoplastiek in toepassing gebragt, namelijk om door een kunstmatig overbrengen van het beenvlies nieuwe beenzelfstandigheid voort te brengen. Daarenboven maakte men bij heelkundige operatiën meer en meer gebruik van het chloroformiséren of bedwelmen der lijders. Eindelijk hebben de ervaringen op het gebied der heelkunde aanleiding gegeven tot eene uitgebreide hervorming der militaire chirurgie, waaromtrent in 1863 op een congrès te Genève hoogst menschlievende bepalingen zijn vastgesteld.

Het is moeijelilk, het wetenschappelijk gebied der heelkunde met naauwkeurigheid af te bakenen. Men verdeelt haar hoofdzakelijk in de chirurgische ziekteleer (pathologie) en de chirurgische heelkunst (therapie). Eerstgenoemde bemoeit zich met de kunst van onderzoeken (diagnose) en met het bepalen der chirurgische ongesteldheden. Laatstgemelde kan men verdeelen in ongesteldheden der voeding (ontsteking enz.), werktuigelijke ongesteldheden, zooals wonden, zamengroeijingen, ontwrichtingen, breuken , de aanwezigheid van vreemde ligchamen en het verlies van organische deelen, en in ongesteldheden der zenuwen, zooals verlammingen enz. — De chirurgische heelkunst strekt zich uit over de heelkundige artsenijen (materia medica chirurgica), over de leer der verbanden (desmologie), der instrumenten (akologie) en der kunstbewerkingen (akiourgie). In de leer der kunstbewerkingen onderscheidt men bloedige en onbloedige, alsmede kleinere operatiën zooals de snede, de naad, het afbinden, het koppen, het aderlaten, het zetten van bloedzuigers, de cauterisatie, de acupunctuur, het inenten enz., — en de grootere, zooals amputatie, exarticulatie, resectie, trepanatie enz.— Dat gedeelte der heelkunde, hetwelk zich beijvert, misvormingen van het menschelijk ligchaam te herstellen, draagt den naam van plastische chirurgie of anaplastiek. Hiertoe behoort bijvoorbeeld de vorming van lippen, oogleden, neuzen enz.

< >