Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hardenberg

betekenis & definitie

Hardenberg. Onder dezen naam vermelden wij:

Karl August, prins von Hardenberg, een Pruissisch staatsman, geboren te Essenroda in Hannover den 31sten Mei 1770, studeerde te Leipzig en te Göttingen en trad weldra in staatsdienst. Nadat hij gedurende eenige jaren te Wetzlar, Regensburg, Weenen en Berlijn vertoefd had, bezocht hij Frankrijk, de Nederlanden en Engeland, en zag zich in 1778 bij zijn terugkeer benoemd tot geheim „Kammerrath” en in den adelstand opgenomen. Ongenoegen met den prins van Wallis noodzaakte hem in 1782 de Hannoversche dienst te verlaten, waarop de hertog van Brunswijk hem tot voorzitter van het „Kammercollegium” benoemde. Reeds toen hij na den dood van Frederik II belast was met het overbrengen van het testament van dezen aan Friedrich Wilhelm II, had hij de opmerkzaamheid gewekt van laatstgenoemde, en toen in 1790 de markgraaf van Ansbach en Baireuth van den koning van Pruissen een minister verlangde voor zijne vorstendommen, trok Hardenberg, op aanbeveling van Friedrich Wilhelm, derwaarts. Na de inlijving dezer landen in Pruissen (1791) werd hij niet alleen in zijne betrekking bevestigd, maar ook in het Pruissische ministérie opgenomen. Toen de oorlog tegen Frankrijk een aanvang nam, riep de Koning Hardenberg als minister van het leger naar het hoofdkwartier te Frankfort, en in het begin van 1795 werd hij naar Basel gezonden, waar hij den vrede sloot tusschen Pruissen en de Fransche Republiek (5 April). Na zijn terugkeer te Ansbach en Baireuth regelde hij de zaken dezer vorstendommen. Toen voorts in 1797 Friedrich Wilhelm III den troon beklom, riep deze hem naar Parijs, nam hem op in het Kabinet en belastte hem met onderscheidene belangrijke zaken.

Daarenboven werd hij in 1800 chef van het departement Magdeburg-Halberstadt, en in 1802 chef van het departement Westfalen en van dat van Neufchâtel, alsmede curator der Académie van Kunst en Architectuur. In 1804 werd hij als minister de opvolger van von Haugwitz, en hoewel hij zich aansloot aan Engeland, poogde hij de onzijdigheid te handhaven. Toen echter de Fransche troepen het gebied van Ansbach schonden, veranderde hij van houding. In eene nota aan maarschalk Duroc (15 December 1805) verklaarde hij kort en bondig zijne meening over de overtreding van het volkenregt, waarna den 3den November 1805 eene conventie tusschen Rusland en Pruissen gesloten werd en men aanstalten maakte tot den oorlog, die echter wegens de overwinning van Napoleon bij Austerlitz vertraagd werd. Pruissen zag zich gedrongen, den 15den December 1805 door bemiddeling van von Haugwitz te Weenen eene overeenkomst met Frankrijk te sluiten, waardoor het voor afgestane landen het bezit van Hannover en de erkenning van Noord-Duitschlands onzijdigheid verkreeg. Het gevolg hiervan was, dat Hardenberg zijne betrekking weder aan den Franschgezinden Haugwitz moest afstaan, om zich met het bestuur van het departement Magdeburg-Halberstadt te vergenoegen. Toen echter Napoleon in 1806 evenwel den oorlog verklaarde, moest Hardenberg aan de voorloopige onderhandelingen te Charlottenburg deelnemen. Na den slag bij Jena werd hij, op verlangen van keizer Alexander, minister van Buitenlandsche Zaken.

Na den Vrede van Tilsit nam hij echter zijn ontslag, vertoefde geruimen tijd aan de Russische grenzen, en keerde vervolgens terug naar zijn buitenverblijf Tempelhof bij Berlijn. Hier werd hij in 1810, na het aftreden van Stein, door den Koning tot staatskanselier benoemd. Nu opende zich voor hem een uitgebreide werkkring. Met betrekking tot de buitenlandsche aangelegenheden volgde hij, door nood gedrongen, het stelsel van Frankrijk. Hij veranderde echter van houding, toen het Fransche leger in 1813 in een ellendigen toestand uit Rusland terugkeerde. Gedurende den bevrijdingsoorlog was hij met ijver werkzaam, onderteekende den Vrede van Parijs, en werd daarna door zijn Koning tot prins benoemd. Hij vergezelde voorts de Verbondene Mogendheden naar Londen, nam deel aan het congrès te Weenen en hielp in 1815 de verdragen te Parijs tot stand brengen. In 1817 organiseerde hij den staatsraad en werd tot president van.dit ligchaam benoemd.

Wijders woonde hij de congressen bij te Aken, Carlsbad en Weenen, en bragt in Pruissen het belasting- en archiefstelsel in orde. Ook was hij met graaf Bernstorff aanwezig bij de congressen te Troppau, Laibach en Verona. Toen hij zich in laatstgenoemde stad bevond, volbragt hij eene reis door NoordItalië, werd te Pavia ziek, en overleed te Genua den 26sten November 1822. Hardenberg heeft zich jegens Pruissen hoogst verdienstelijk gemaakt. Door zijn grooten invloed bevorderde hij de hervorming van het leger, de opheffing van het lijfeigenschap, de gelijkstelling der standen voor de wet en de herschepping van het onderwijs, zoodat het volk geschikt werd om zich tot den bevrijdingsoorlog aan te gorden. Te meer heeft men zich daarom, bij zijne medewerking tot herstelling van het Europésche statenstelsel, verwonderd over zijne laauwheid in het bevorderen der belangen van Duitschland tegenover andere mogendheden, over zijne inschikkelijkheid ten opzigte van het concordaat en over zijn verzuim om aan Pruissen een constitutionélen regéringsvorm te bezorgen. Zijne gedenkschriften, loopende van 1801 tot aan den Vrede van Tilsit, zijn door koning Friedrich Wilhelm III verzegeld in het staatsarchief nedergelegd met de bepaling dat zij eerst 50 jaar na den dood des vervaardigers zouden kunnen worden uitgegeven.

Friedrich, vrijheer von Hardenberg, een Duitsch schrijver, bekend onder den naam van Novalis, geboren op het kasteel Wiederstedt in het graafschap Mansfeld den 2den Mei 1772, genoot eene uitmuntende opvoeding, studeerde te Jena in de wijsbegeerte en te Leipzig en Wittenberg in de regten, en begaf zich voorts naar Tennstadt, om zich voor de regtspractijk te vormen. Hier verloofde hij zich met Sophie von Kuhn, waarna hij in 1795 auditor werd bij de zoutgroeven in Weiszenfels, maar verloor in 1797 zijne bruid door den dood. Om zich voor zijne betrekking te bekwamen, bezocht hij de mijn-académie te Freiberg, keerde in 1799 naar Weiszenfels terug, en werd er als assessor bij het bestuur der zoutgroeven geplaatst. In dien tijd knoopte hij kennis aan met de gebroeders Schlegel en met L. Tieck. Daarna ontving hij eene benoeming tot ambtshoofdman, doch overleed nog in zijn ouderlijk huis den 25sten Maart 1801.

Hardenberg onderscheidde zich door groote dichterlijke gaven, maar zijne verzen gaven getuigenis van overprikkeling van gevoel en van neiging tot mystiek. Ook zijn onvoltooide roman „Heinrich von Ofterdingen” draagt de blijken van zijne ongemeene talenten. Vooral heeft hij uitmuntende geestelijke liederen geleverd, en zijne „Hymnen an die Nacht” verwierven grooten bijval. Zijne gezamenlijke werken zijn door L. Tieck en F. Schlegel uitgegeven.

< >