Harburg, eene havenstad in de landdrostenij Lüneburg der Pruissische provincie Hannover, ligt op den linker oever der Elbe, en telde op 1 December 1871 bijna 17000 inwoners. Men vindt er een oud slot, van 1524 tot 1642 de zetel der Harburger lijn van het Huis Lüneburg. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er eene reaalschool, alsmede eene handels- en nijverheidsschool. De belangrijkste bronnen van bestaan zijn er handel en scheepvaart, terwijl er zich in den jongsten tijd de fabrieknijverheid voorspoedig ontwikkelt.
Deze bepaalt zich inzonderheid tot gom, leder, aluin, soda, cement, glas, scheikundige praeparaten, stijfsel, tabak, sigaren, suiker, garen, machinen, ijzeren ketels, gegoten ijzerwerk enz. Voorts zijn er 3 groote scheepstimmerwerven. Tegen het einde van 1870 vond men er 64 fabrieken met bijna 2000 werklieden en 38 stoomwerktuigen. De handel te Harburg omvat vooral koloniale waren, haring, wijn, olie, traan, timmerhout en steenkolen. De stad is in 1847 in verband gebragt met het spoorwegnet, en in 1848 is er eene uitmuntende haven voor zeeschepen gebouwd.
In 1869 zijn er 661 zeeschepen binnengevallen en ruim zooveel uitgezeild, terwijl het aantal aangekomen rivierschepen in dat jaar 14000 bedroeg, en dat der vertrokkene evenzooveel. Harburg is voorts met Hamburg en Altona verbonden door middel van 4 stoombooten, welke dagelijks 10- of 12-maal aankomen en afvaren. In 1872 is er eene vaste brug over de Elbe gelegd, terwijl men ook nog een spoorweg wil aanleggen van Harburg over Stade naar Cuxhaven. Men heeft er, ter bevordering van den handel, de noodige banken en verzekeringsmaatschappijen.