Hannibal, een beroemd veldheer en staatsman der oudheid, de zoon van den Carthager Hamilcar Barcas, geboren in 247 vóór Chr., was 9 jaar oud, toen zijn vader hem eeuwigen haat jegens de Romeinen liet zweren en hem vervolgens met zich nam naar Spanje. Onder zijn zwager Hasdrubal, die na den dood van Hamilcar (229) het opperbevel in Spanje voerde, werd hij in 224 aanvoerder der ruiterij, en toen Hasdrubal vermoord was, zag Hannibal zich tot opperbevelhebber uitgeroepen. Hij onderwierp het oostelijk gedeelte van Spanje tot aan de Ebro en sloeg het beleg vóór Saguntum, hierdoor aanleiding zoekende tot een oorlog met Rome. Na een weerstand van 3 maanden bezweek de stad in 219, waarna Romeinsche gezanten te Carthago de uitlevering eischten van Hannibal.
Toen deze geweigerd werd, volgde de tweede Punische oorlog. Hannibal nam het besluit, om de Romeinen in Italië aan te tasten. Nadat hij voor de veiligheid van Afrika gezorgd had, liet hij zijn broeder Hasdrubal met een leger in Spanje achter, en verliet Nieuw-Carthago in den zomer van 218. Hij werd gevolgd door 90000 man voetvolk en 11000 ruiters, doch aan den voet van de Pyreneën zond hij 20000 man terug. Hij trok voorts door het zuiden van Gallië, vermeed eene ontmoeting met den Romeinschen consul Publius Cornelius Scipio aan de Rhône en volbragt, door Cisalpijnsche Galliërs als gidsen gediend, in 15 dagen zijn beroemden togt over de Alpen. Deze geschiedde, volgens Rauchenstein, over den Mont-Genèvre. In 5 maanden bereikte hij van Nieuw-Carthago Italië. Inmiddels was zijn leger versmolten tot 12000 Afrikaansche en 3000 Spaansche voetknechten, benevens 6000 ruiters.
Met deze troepen stiet hij aan de Ticino op zoo even genoemden consul en behaalde in een ruitergevecht de overwinning. Eene tweede zegepraal op dien Scipio en op zijn mede-consul Tiberius Sempronius Longue aan de Trebia was oorzaak, dat al de Cisalpijnsche Galliërs afvallig werden van de Romeinen, zoodat Hannibal onder hen de winterkwartieren kon betrekken. In 217 drong hij door schier ontoegankelijke streken der Apennijnen en door de moerassen der Arno in Etrurië. Deze moeijelijke togten deden velen bezwijken, en Hannibal verloor daarbij één zijner oogen. De Romeinsche consul Cajus Flaminius liet zich door Hannibal, die zich voordeed als wilde hij regtstreeks naar Rome trekken, in de engte lokken tusschen het Meer van Trasimene (Lago di Perugia) en de bergen van Cortona, waar hij gedood en het grootste gedeelte van zijn leger vernietigd werd. Hannibal beijverde zich, om de gevangen genomen Romeinsche bondgenooten aanstonds in vrijheid te stellen en toog over Spoletum naar Picenum, Apulië, Samnium en Campanië, waar hij de bondgenooten van Rome tot afvalligheid zocht te bewegen. De Romeinen zonden den prodictator Quintus Fabius Maximus tegen hem in het veld, en deze was door zijn voorzigtig dralen een geducht tegenstander. Hannibal zag zich genoodzaakt tot vermoeijende marschen en werd eindelijk door Fabius in Campanië bij den Callicula-pas omsingeld.
Hij bedroog echter de Romeinen door runderen met brandende hooibundels tusschen de horens op hun leger af te zenden, zoodat hunne aandacht afgeleid werd, en bij gedurende den nacht een aftogt naar Apulië volbrengen kon. Daarenboven lokte hij Marcus Minucius Rufus in eene hinderlaag, maar deze werd door Fabius gered. Hij bleef dien winter in Apulië, en bragt vervolgens den 2den Augustus den consul Cajus Terentius Varro bij Cannae eene geweldige nederlaag toe, waarna bijna geheel BenedenItalië zich aan hem onderwierp. Hoewel Maharbal hem aanspoorde om naar Rome te trekken, was Hannibal hiertoe niet te bewegen, — waarschijnlijk omdat zijn leger te zwak was geworden. Hij bragt het te Capua in de winterkwartieren, omdat de praetor Marcus Claudius Marcellus bij Nola voorspoedig tegen hem gestreden had. Hij betrok voorts in 215 eene sterke stelling op den berg Tifata, maar poogde vruchteloos zijn gezag uit te breiden. Eene nieuwe overwinning van Marcellus bij Nola moedigde de Romeinen aan, die in Campanië hem met 6 legioenen waren tegemoet getrokken. Het leger van Hannibal versmolt meer en meer, en de hulptroepen, die men hem eindelijk uit Carthago bezorgen wilde, gingen verloren bij een vergeefschen aanval op Sardinië.
Zijn verbond met Philippus van Macedonië bragt hem geen hulp, en tegen Syracuse, waar de Carthaagsche partij de overhand behield, zonden de Romeinen Marcellus. De oorlog werd met afwisselenden voorspoed en zonder belangrijke veldslagen in Beneden-Italië gevoerd. Hannibal veroverde in 212 Tarente met uitzondering van den burgt, versloeg den praetor Cnejus Fulvius Flaccus bij Herdonea,maar deed in 211 vruchtelooze moeite, om door een togt naar de zijde van Rome het belegerde Capua te ontzetten. Hij moest terugtrekken, en de harde straf, door de Romeinen aan het bezweken Capua toegediend, deed vele afvalligen tot het bondgenootschap met de Romeinen terugkeeren. Intusschen toefde Hannibal in Lucanië, Bruttium en Apulië. Toen echter Tarente in 209 door Fabius veroverd werd, ontviel hem het grootste gedeelte der vroeger met hem verbondene Italianen. Daarentegen sneuvelde Marcellus, die in 209 de overwinning op hem behaald had, in 208 in eene hinderlaag. Toen de poging van zijn broeder Hasdrubal, om hem versterking te verschaffen, door diens nederlaag in Etrurië verijdeld was, trok Hannibal naar Bruttium, het zuidwestelijkst gedeelte van Italië, waar hij eene versterkte positie betrok.
In 204 hadden echter bij Crotone twee belangrijke gevechten plaats; in het eene bleef hij overwinnaar, en in het andere werd hij geslagen. Mago, die uit Ligurië en Gallië de Romeinen bedreigde, leed in 203 in het land der Insubriërs de nederlaag; ook werd hij naar Afrika teruggeroepen, dewijl Publius Cornelius Scipio aldaar geland was en tegen Carthago optrok. Ook tot Hannibal kwam die roepstem, en hij verliet in 203 met de grootste smart Italië. Hij landde bij Leptis, doch eerst in het volgende jaar (19 October 202) leverde hij, door zijne landgenooten gedrongen, den beslissenden slag bij Zama, waarin hij overwonnen werd. Nadat hij de overblijfselen van zijn leger bij Adrumetum verzameld had, keerde hij naar Carthago terug, waar hij betuigde, dat hij alleen in het sluiten van den vrede redding zag voor zijn vaderland. Zijn aanzien was nog geenszins verminderd. Men bekleedde hem met de hoogste waardigheid in den Staat; doeh toen hij verbetering zocht te brengen in het bestuur des lands, kwetste hij den hoogmoed van vele aanzienlijken, en deze voegden zich nu bij de partij van Hanno, welke zijn val begeerde. Bij de Romeinen werd hij verdacht gemaakt, als zou hij den Syrischen koning Antiochus tot den oorlog aansporen.
Toen hij zich in 195 door de vlugt aan eene uitlevering onttrokken had, spraken de Carthagers het vonnis der ballingschap over hem uit. Nu ging hij over Tyrus naar Ephesus, om hier Antiochus te bezoeken. Het gelukte hem echter niet de Carthagers tot een verbond met dien Koning of dezen tot het voortzetten van den oorlog in Italië te bewegen. Hij ontving echter het bevel over de Syrische vloot en behaalde hiermede op de Rhodiërs eene overwinning, die hem intusschen weinig voordeel verschafte, daar de trouweloosheid van een der onderbevelhebbers hem tot den aftogt noodzaakte. Aangezien het zegepralend Rome hem na het sluiten van den vrede ook van Antiochus opeischte, nam hij de wijk naar Prusias, koning van Bithynië. Ook dezen spoorde hij aan tot een oorlog met de Romeinen en streed tegen hun bondgenoot Eumenes. Toen verschenen Romeinsche gezanten bij Prusias, om de uitlevering te vorderen van Hannibal, zoodat deze in 183 door vergif een einde maakte aan zijn leven.