Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Guyana

betekenis & definitie

Guyana is de naam van een gedeelte van het vaste land van Zuid-Amerika, begrensd door den Atlantischen Oceaan ten oosten, door de Orinoco ten noorden en westen, door de Rio-Negro ten zuidwesten en door de Amazonenrivier ten zuiden. Daar aan de westelijke grenzen de Orinoco door de Cassiquiare met de Rio-Negro verbonden is, vormt liet geheel eene groep van rivier-eilanden met de verbazende uitgestrektheid van ongeveer 60000 □ geogr. mijl. Het lage, moerassige, met ondoordringbare wouden begroeide kustland rijst verder landwaarts meer en meer, zich uitstrekkende naar het hoogland van Guyana of het gebergte van Parime, dat aldaar voortschrijdt met 7 evenwijdige ketens van het westen naar het oosten over een afstand van 130 tot 150 geogr. mijl, met talrijke toppen en groepen en door eene menigte rivieren en watervallen besproeid. De hoogste toppen verheffen er zich ruim 3000 Ned. el.

Genoemde bergketens zijn door savanna’s gescheiden, die in het drooge jaargetijde dor en woest, maar na den regentijd met gras bewassen zijn. De weligheid van den plantengroei in dat land overtreft de stoutste verbeelding. Talrijke rivieren, behalve de Orinoco, namelijk de Essequibo, Demerara, Suriname, Maroni, Oyapok enz., zouden er aan de toekomstige bevolking de gunstigste middelen van verkeer aanbieden, zoo hare monden niet bezet waren met modder- en zandbanken. Aan den zuidelijken voet der Siërra-Pacaraima bevindt zich in de vlakte tusschen de Roepoenoeni, die naar de Essequibo vloeit, en de Rio-Tocoto, een tak van de Rio-Branco, het meer Amoecoe, hetwelk in den regentijd het land met zijne wateren bedekt, die vervolgens afgevoerd worden naar de Tocoto en de Roepoenoeni, zoodat men alsdan met booten van Georgetown (aan zee) door het binnenland naar Para (aan de Amazonenrivier) kan varen. — Er heerscht in het geheele gewest een keerkringsklimaat. In het drooge jaargetijde bedraagt de temperatuur 24 tot 30°C., en deze klimt op barre plekken en in de savannen tot 54°C. Hoogst vruchtbaar is er de bodem in de oostelijke lage landen en aan de groote rivieren.

In de bosschen vindt men er vele kostbare houtsoorten, geneeskrachtige planten en wilde vruchten, terwijl het bouwland er koffij, katoen, cacao, suiker, tabak en andere keerkringsgewassen oplevert. Het voorkomen van het planten- en dierenrijk is ongeveer gelijk aan dat van Brazilië. De inboorlingen zijn er alleen in de binnenlanden en dan nog in gering getal aanwezig; zij behooren tot de stammen der Toepi of tot dien der Caraïben en blijven onafhankelijk, terwijl voorheen de Spanjaarden, later de Engelschen veel vruchtelooze moeite hebben gedaan, om hen tot het Christendom te brengen. Daarenboven heeft men er vooral aan den bovenloop der Maroni de Boschnegers of Afrikaansche slaven, die van de plantaadjes zijn weggeloopen, om in de wildernissen althans het voorregt der vrijheid te genieten. Guyana is in het bezit van GrootBrittanje, Nederland, Frankrijk, Brazilië en Venezuela. In meer beperkten zin geeft men den naam van Guyana aan het koloniaal gebied der 3 Europésche Mogendheden, zoodat het zich niet veel verder uitstrekt dan de kust.

Britsch Guyana met de hoofdstad Georgetown, tusschen Punta-Barima aan den mond van de Orinoco en de rivier Corantijn gelegen, bestaat uit de districten Berbice, Demerara en Essequibo, welke sedert 1831 tot een gouvernement vereenigd zijn. Dit telt op 3576 □ geogr. mijl omstreeks 160000 inwoners. De Negers vormen er het grootste gedeelte der bevolking. Sedert de afschaffing der slavernij (1838) werden er ook vrije arbeiders uit Siérra-Leone en Oost-Indië aangevoerd, terwijl voorts vele landverhuizers uit Malta en Madera derwaarts zijn getrokken. De bloei dezer kolonie is in den laatsten tijd zeer achteruitgegaan, zoowel ten gevolge van de afschaffing der slavernij als wegens de vernietiging van het monopolie voor suikerverbouwende planters, hetwelk deze vóór de tarief hervorming in Engeland bezaten.

Nederlandsch Guyana of Suriname (zie aldaar), met de hoofdstad Paramaribo tusschen de Corantijn en de Maroni of Marowijne gelegen, bezit op 2500 □ geogr. mijl slechts 25000 inwoners (zonder de krijgsmagt), 1000 afhankelijke Indianen en 7500 Boschnegers. De vruchtbare bodem is er voor de suikercultuur bij uitstek geschikt. Ook hier had de mededinging van de producten van vrijen arbeid van elders een noodlottigen invloed op de welvaart der kolonisten, en vruchteloos heeft men hierin zoeken te voorzien door den invoer van Koelies als vrije arbeiders. In den jongsten tijd echter meent men in het goudgehalte van den bodem aan de Marowijne enz. eene nieuwe bron van rijkdom te hebben opgespoord.

Fransch Guyana, naar den naam der hoofdstad ook wel Cayenne geheeten, ligt tusschen de Maroni en de Oyapok en heeft eene grootte van slechts 238 ☐ geogr. mijl, wanneer men het door Brazilië betwiste gedeelte (50000 □ geogr. mijl) niet mederekent. Het is wegens zijn ongezond klimaat en als verbanningsoord berucht. De bevolking dezer kolonie bedraagt ruim 30000 zielen. Door de decreten van 8 December 1851 en 27 Maart 1852 werd zij eene deportatieplaats voor Frankrijk, terwijl door de wet van 30 Mei 1854 de bagnostraf veranderd is in deportatie naar Cayenne. Het aantal veroordeelden was er in 1864 niet minder dan 6425. In 1871 zijn voorts voor de veroordeelden uit de commune-beroering een paar vestigingen in Nieuw-Caledonië tot deportatieplaatsen aangewezen.

Braziliaansch — voorheen Portugeesch — Guyana, tusschen de Oyapok en de Amazonen-rivier gelegen, maakt een deel uit van de provincie Para en heeft eene uitgebreidheid van ongeveer 30000 □ geogr. mijl, maar is eene schraal bevolkte en schier onbekende woestenij.

Het Cólumbiaansch — voorheen Spaansch — gedeelte van Guyana, thans als provincie Guyana tot Yenezuéla behoorend, met de hoofdstad Ciudad Bolivar of Angostura, is grooter dan de overige gewesten dezer Republiek te zamen, doch zeer schraal bevolkt. Het heeft eene uitgebreidheid van 11334 □ geogr. mijl met ongeveer 34000 inwoners, waaronder zich 20000 onafhankelijke Indianen bevinden, terwijl de overigen voor de helft uit meer beschaafde Indianen en voor de andere helft uit Blanken en Kleurlingen bestaan. Men heeft ook hier uitgestrekte savannen en wouden, die nog nooit door een Europeaan werden onderzocht.

De kust van Guyana werd het eerst in 1499 ontdekt door Alonzo de Hojeda, vergezeld door Amerigo Vespucci, op 6°N.B., vanwaar hij noordwaarts langs de kust voer, terwijl in 1500 Janez Pinzon, van het zuiden komende, langs de geheele kust stevende. Het binnenland bleef echter nog eeuwen onbekend. Men meende, dat aldaar aan een gewaand Parima-meer eene soort van Paradijs gelegen was, hetwelk aanleiding gaf tot de ontdekkingsreizen van Nicolaus Pedermann, Philipp von Hutten (1541 en 1545) en Walter Raleigh (1595), doch eerst in den laatsten tijd zijn door de togten van Schomburgk belangrijke bijzonderheden omtrent het Britsch gedeelte bekend geworden. Aan de kust werden het eerst volkplantingen gesticht door de Nederlanders, en wel in 1580 aan de rivier Pomaroen, en in 1596 aan de Essequibo, en deze laatste bloeide vooral sedert de oprigting der West-Indische Maatschappij (1621) door den invoer van Negerslaven. In 1626 vestigden zich de Nederlanders aan de Berbice, vanwaar zij het land tot aan de Corantijn onderzochten, en in 1634 op het eiland Mecoria tusschen de rivieren Cayenne en Wija. Op het eiland Cayenne hadden reeds van 1626 tot 1633 de Franschen volkplantingen gesticht, en omstreeks dienzelfden tijd de Engelschen aan de rivier Coma (thans de Suriname), waar zij Paramaribo deden verrijzen. Zij verlieten echter weldra dit oord wegens den overlast der Indianen, wegens het klimaat en wegens de Franschen, die in 1640 ook derwaarts hunne heerschappij hadden uitgestrekt. In 1652 namen de Engelschen Paramaribo weder in bezit, en in 1662 werd de kolonie, uitgebreid en naar den earl van Surrey met den naam van Surreyham (later Suriname) bestempeld.

Sedert 1657 bezaten intusschen de Nederlanders de oevers van de Pomaroen en Morocco, waar zij de steden Nieuw-Zeeland en Middelburg hadden gebouwd. In 1665 veroverden de Engelschen nu wel Essequibo en deden een aanval in Berbice, maar zij stonden bij den Vrede van Breda met het veroverde ook wederom Suriname af aan de Nederlanders in ruil voor hunne Noord-Amerikaansche kolonie Nieuw-Amsterdam — thans New-York. Ook de Fransche koloniën, in 1654 door de Engelschen weggenomen, werden door hen in 1664 ontruimd; zij werden in 1676 veroverd door de Nederlanders, doch een jaar later door deze weder afgestaan. — In 1712 werd Berbice gebrandschat door den Franschen admiraal Casse, — voorts de koffijteelt, in 1718 ingevoerd in Suriname, in 1721 in Berbice en vervolgens in Demerara, en in 1774 de stad Stabroek gesticht. De Engelschen veroverden in 1781 geheel Nederlandsch Guyana, maar gaven het in 1783 terug, veroverden het in 1796 nogmaals, maar stonden het bij den Vrede van Amiens op nieuw weder af. Toen echter eenige maanden daarna de oorlog wederom uitbarstte, maakten de Engelschen zich op nieuw meester van het Nederlandsch gedeelte, vereenigden in 1812 Demerara en Essequibo tot ééne kolonie, veranderden den naam van Stabroek in dien van Georgetown en behielden door het verdrag van 1814 Demara, Essequibo en Berbice. Fransch Guyana was den 12den Januarij 1809 door de Engelschen en Portugézen in bezit genomen en bleef het eigendom van Portugal tot aan 1817, toen het weder aan Frankrijk verviel.