Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Groothandel

betekenis & definitie

Groothandel. Onder dezen naam verstaat men dien handel, welke de producten in groote hoeveelheden, onmiddellijk of middellijk trekt uit hunne plaatsen van voortbrenging, of ze ook wel overneemt van andere kooplieden, maar om ze in ’t groot, al is het bij kleinere partijën, te verkoopen aan die middenklasse van handelaren, door wier tusschenkomst ze onder het bereik van de verbruikers worden gesteld. De groothandelaar bepaalt zijne werkzaamheid tot het kantoor en de beurs, vandaar bestuurt hij zijne ondernemingen en laat de waren, die er ’t voorwerp van zijn, opslaan in magazijnen ter zijner woonplaats of elders. In- en verkoopen tot belangrijke bedragen kunnen op vreemde plaatsen gedaan worden, zonder dat de goederen in zijn onmiddeliijk bezit komen (zie Consignatie).

De wisselhandel brengt men gewoonlijk tot den groothandel, omdat hij meestal slechts tusschen kooplieden plaats vindt. Practische beteekenis heeft in ons land de onderscheiding tusschen groot- en kleinhandel, met de daartusschen liggende overgangen, niet; scherp kunnen de grenzen niet worden getrokken; zij komt eigenlijk alléén te pas in die landen, waar de handelaren der verschillende klassen onderling vereenigingen vormen, waaraan door de wet of de gewoonte ongelijke regten worden toegekend. Zie Handel.

Grootheid Grootheid (Eene) noemt men gewoonlijk datgene, wat voor vermeerdering en vermindering vatbaar is. Daar echter vermeerdering en vermindering ook reeds het begrip van grootheid insluiten, is die bepaling ver van juist. Het is evenwel duidelijk, dat eene grootheid eene vereeniging is van gelijksoortige hoeveelheden. Daarom is elke grootheid betrekkelijk; immers wat groot is in vergelijking met eene kleinere grootheid, wordt klein in vergelijking met eene grootere. Men heeft grootheden in getallen en ook in ruimte. In het algemeen onderscheidt men zamenhangende grootheden, die op tijd en ruimte betrekking hebben, en niet zamenhangende, waartoe alle voorwerpen behooren, die men tellen kan. De wiskunde maakt ons bekend met de onderlinge verhouding der grootheden. Alle bestaande grootheden zijn eindige grootheden, van welke men geene bepaalde grenzen kan aanwijzen, dragen den naam van oneindig, — zij kunnen oneindig klein of oneindig groot wezen. '

< >