Groot-mogol noemde men den beheerscher der door Baboer, een achterkleinzoon van Tamerlan, in Oost-Indië omstreeks het jaar 1526 gestichte Mohammedaansche dynastie. Eigenlijk voerden zij den Perzischen titel van Sjach, en het Perzisch was er de taal van het Hof. De meestberoemde personen na Baboer, die dezen titel droegen, waren Akbar en Aureng Zeyb. Allengs stortte dat groote rijk ineen, en bij de verovering van Delhi door de Engelschen (1803) verloor sjach Aloem II het rampzalig overschot van het weleer zoo uitgestrekte gebied.
Men liet hem echter zijn rang, zijne residentie en zijn Hof, en hij werd eerst van die voorregten beroofd, toen hij in 1857 deel nam aan den opstand. Hij werd toen in hechtenis genomen en naar Rangoon verbannen, waar de 90jarige grijsaard weldra overleed. Zijne zonen en kleinzonen — te zamen 24 leden van zijn geslacht — werden ter dood veroordeeld.