Grondregten noemt men de in 1848 door de Constituérende Duitsche Nationale Vergadering aangenomen en vastgestelde algemeene regten, welke in de algemeene wetgeving van het Duitsehe rjjk aan de natie gewaarborgd zouden worden, en die als ’t ware den grondslag zouden uitmaken voor de ontwikkeling der vrjjheid van het Duitsche volk. Men kan die verklaring van Grondregten eenigzins vergelijken met de Magna Charta, de Petition of rights en de Bïll of rights van de Engelschen, evenals met de beginselen, die door het Congrès der Vereenigde Staten in het jaar 1776 tot grondslagen van het Staatsregt werden aangenomen. De Fransche Revolutie in 1789 deed hare eerste Constitutie voorafgaan van soortgelijke verklaring: la déclaration des droits de l‘ homme. De Duitsche Grondregten werden opgenomen in het Rijksstaatsblad van 28 December 1848.
Zjj moesten het Duitsche volk tot een voormuur tegen aanvallen op de vrijheid strekken, en in de wetten der afzonderlijke Staten worden opgenomen; voor deze waren ze norma’s, regels, die niet beperkt of geschonden mogten worden. Ziehier eenige der voornaamste beginselen. Ieder Duitscher heeft het Rijksburgerregt. Vrijheid van persoon en goederen is aan elken Duitscher verzekerd. De vrijheid van arbeid wordt ten volle erkend. De burgerlijke dood wordt afgeschaft, zoomede de doodstraf, Vrijheid van beweging bestaat voor een ieder; ontneming dier vrijheid kan alleen geschieden krachtens vonnis van den regter. Alle standen zijn gelijk voor de wet; de adel is als stand opgeheven, en geniet geene staatkundige of burgerlijke voorregten meer. De openbare ambten zijn voor een ieder toegankelijk.
De dienstpligt is algemeen, plaatsvervanging is afgeschaft. De lijfstraffen worden opgeheven. De woning, evenals ’t geheim der brieven is onschendbaar. Drukpersvrijheid bestaat: de censuur en elke belemmering der gedachtenvrijheid is afgeschaft. De regtspraak wordt alleen door gezworenen uitgeoefend. Ieder Duitscher geniet volkomen geloofs- en gewetensvrijheid; ’t genot van burgerlijke- en burgerschapsregten, is onafhankelijk van de godsdienstige gezindheid. Er is geene staatskerk; geen kerkgenootschap geniet eenig voorregt boven een ander. Elk kerkgenootschap regelt zijn eigen aangelegenheden.
Het burgerlijk huwelijk wordt ingevoerd. Vrijheid van onderwijs bestaat: de Staat zorgt overal voor openbaar onderwijs. Het regt van vereeniging en vergadering wordt den burgers gewaarborgd. De eigendom is onschendbaar; alle beperkingen, aan ’t leenregt ontleend, zullen verdwijnen. Fideicommissen worden opgeheven; de vereeniging van goederen in de „doode hand” wordt tegengegaan. De confiscatie van alle goederen zal niet bestaan; geen stand of persoon geniet eenig voorregt in het betalen en dragen der belastingen en andere Staatslasten. De regtspraak door particulieren en andere feodale, heerlijke regten worden opgeheven, deels tegen, deels zonder schadevergoeding.
De regter kan alleen door een vonnis van zijn ambt ontzet worden. De regterlijke en administratieve magt worden streng gescheiden. De gemeente geniet zekere zelfstandigheid in ’t beheer van hare eigene zaken, en kiest haar eigen bestuur. Ieder Duitsche Staat zal eene staatsregeling hebben met eene volksvertegenwoordiging en verantwoordelijke ministers. De volksvertegenwoordiging heeft aandeel in de wetgevende en houdt toezigt op de uitvoerende magt. — Deze in de rjjkswet vastgestelde beginselen werden door 29 Staten aangenomen, evenwel niet zonder strijd tusschen de regéringen en de volksvertegenwoordigingen. Terwijl genen de beginselen zoo beperkt mogelijk wilden toepassen, eischten deze eene roijale, milde tenuitvoerlegging.
Oostenrijk, Pruissen, Beijeren, Hannover en ettelijke kleinere Staten namen de grondregten in het geheel niet aan. In hoofdzaken belangrijk gewijzigd, huldigde Pruissen de grondregten in de geoctroijeerde Staatsregeling van 5 December 1848, herzien 31 Januarij 1851, in een titel met het opschrift: „Regten der Pruissen.” Volgens een Bondsbesluit van 23 Augustus 1851 moesten de grondregten in alle Duitsche Staten, waar zij ingevoerd waren, wederom buiten werking worden gesteld. De Duitsche Bondsdag was binnen een paar jaren van hare vrijzinnige denkbeelden geheel bekeerd; de Duitsche regéringen der afzonderlijke Staten legden met groote langmoedigheid er zich op toe, om aan dat besluit uitvoering te geven. Zoo verdwenen de grondregten uit de verschillende wetgevingen.