(crédit foncier) Grondcrediet beteekent vertrouwen, en wel, het vertrouwen , dat door een bezitter van kapitaal wordt gesteld in hem, aan wien hij dat kapitaal geheel of gedeeltelijk ten gebruike afstaat, leent. De omvang van dat credietverstrekken is in de laatste eeuw verbazend toegenomen. Men leent kapitaal uit, en neemt kapitaal op onder allerhande vormen, tot onderscheiden doeleinden en voor verschillende bedragen, die te zamen kolossale sommen uitmaken. Handel en nijverheid trekken daaruit hun voordeel; ’t kapitaal, dat zij behoeven, wordt hun in ruime mate voorgeschoten door de kapitaalbezitters, die zelven op hunne beurt door de werking van ’t crediet voortdurend vruchten trekken van fondsen, waarvoor zij zelven op ’t oogenblik geene bestemming hebben, en die dus anders renteloos zouden liggen.
Een tak der menschelijke nijverheid — en wél eene zeer voorname — de landbouw, wordt met de voordeelen dier algemeene, ruime credietverstrekking nog zeer stiefmoederlijk bedeeld. Men heeft sints het laatst der vorige eeuw beproefd, om credietinstellingen in het leven te roepen, die zich ten taak stellen, om ook aan den landbouw het zoo zeer benoodigde kapitaal te verschaffen, om ook den grond, zooals men het noemt, met het crediet in aanraking te brengen. Van daar de naam grondcrediet. Het is dus geene afzonderlijke soort van crediet: het woord beduidt alleen het streven en zoeken naar eene doelmatige wijze van credietverleenen, waarvan met voordeel door de eigenaren van den grond kan worden gebruik gemaakt. De groote belangstelling in den bloei van den landbouw, die tot het bespreken en in ’t leven roepen van het grondcrediet aanleiding gaf, is en wordt nog vaak getemperd door eene vrees, dat het een hersenschimmig denkbeeld is, waarvan de verwezenlijking geen voordeelen, maar slechts nadeelen aan den landbouw, en vervolgens aan de geheele maatschappij, kan toebrengen. Die vrees wortelt in verschijnselen, te voorschijn geroepen door onbesuisde proefnemingen, genomen met het uitgeven van eene overmatige hoeveelheid papiergeld — op zichzelf een zeer nuttige vorm van ’t crediet, — waarvan de waarde door niets was gedekt, dan door de belofte van betaling door den uitgever — eene belofte waarvan men zoo goed als zeker vooraf wist, dat men ze niet wilde en niet kon nakomen (zie Law, Zuidzeeeompagnie). Men doet geheel verkeerd, met het grondcrediet op dezen grond te veroordeelen. Het roekeloos uitgeven van papiergeld of van eenig ander credietpapier, waarvan de uitgever niet volgens alle gronden van waarschijnlijkheid zeker is, dat hij de voldoening, desgevraagd, behoorlijk kan bewerkstelligen, is zwendelarij; het is op onregtvaardige wijze zich meester maken van de kapitalen der ligtgeloovige menigte, die zich door goedklinkende namen, groote beloften, in holle phrases vervat, om den tuin laat leiden, om in de hoop op buitengewoon voordeelige winsten hare bezittingen in speculatiën te steken, waarvan zij in de verste verte de grondslagen der berekening en de uitkomsten niet kan beoordeelen.
Deze fouten behoeven nu volstrekt niet als noodzakeljjke elementen van ’t grondcrediet beschouwd te worden. Men spreekt van personeel en van reëel crediet. Het eerste bestaat dan, als de zekerheid voor de nakoming der belofte tot terugbetaling van ’t verstrekte kapitaal alléén berust op de belofte van den persoon van den leener; men spreekt van reëel crediet, als die terugbetaling den uitleener bovendien wordt gewaarborgd door een pand, in roerend of onroerend goed, waarop de schuld, bij gebreke van vrijwillige, tijdige voldoening, kan worden verhaald. Nu hangen het bedrag, de duur, de voorwaarden der leeningen voorzeker af van de zekerheid, die den uitleener verschaft wordt omtrent de teruggaaf van het geleende; deze op haar beurt is wederom afhankelijk van de middelen van dwang, die ingeval van nood den schuldeischer ten dienste staan, om zich door executie voldoening van de schuld te bezorgen; de middelen om tot executie te geraken staan wederom in naauw verband met den aard van den verstrekten waarborg. En nu geldt voorzeker ook nog in onzen tijd de oude regtspreuk, dat er met meer veiligheid te steunen is op zakelyken dan op persoonleken waarborg; en al moge aan het grondbezit onder onze bezittingen niet meer die voorname plaats — als ’t ware als alleenheerschende — toegekend worden, die het in vroegere tjjden innam, (zie Grondboeken), toch is en blijft het altijd een fonds van duurzame en belangrijke — in de meest beschaafde landen — van steeds rjjzende waarde. Moet men er zich nu niet over verwonderen, dat juist de bezitters van dit fonds op de minst voordeelige voorwaarden kapitaal kunnen te leen bekomen? Geen bedrijf, dat de toegang tot de mild vloejjende bronnen van publiek en privaat crediet zoo moegelijk gemaakt wordt, als de landbouw. Een vorm, om verschillende hierna te vermelden bezwaren minder verkieslijk, staat tot zjjne dienst, namelijk: leenen op hypotheek. Vanwaar die bekrompenheid, die schuwheid van de kapitalisten, om ook den landbouw met kapitaal, dat noodzakelijk instrument tot productie, te helpen, terwijl zij met kwistige hand onder allerhande vormen en op onderscheidene wjjzen handel en industrie met het overvloedige kapitaal voedt? Grootendeels is dit gebrek te verklaren uit den twjjfel, dien de geldschieter voortdurend moet blijven koesteren omtrent de deugdelijkheid en zekerheid van den waarborg, dien de landbouwer kan aanbieden; alléén deugdelijkheid en zekerheid geven veiligheid en vertrouwen.
Omtrent den eigendom van grond, en de daarop klevende lasten en regten bestaat zelfs onder de wetgeving der tegenwoordige meest beschaafde natiën — ook onder de onze — nog te weinig zekerheid, en deze zekerheid is vooral hier van zeer grooten invloed op de waarde. Aan de vereischten van specialiteit en publiciteit, zonder welke een goed georganiseerd stelsel van grondeigendom onbestaanbaar is, wordt nog niet ten volle voldaan. Bovendien verschillen de leeningen, welke ter dienste van den landbouw gesloten worden, van die, welke andere bedrjjven te hulpe moeten komen, hierin, dat zjj noodwendig van langen duur moeten zjjn, omdat de kapitalen, die tot verbetering van den bodem verbruikt worden, slechts op den duur, na verloop vaak van langen tijd, gereproduceerd worden. Het daarin gestoken kapitaal zit voor een geruim aantal jaren als ’t ware vast, en is aan den omloop onttrokken. Nu moge het waar zijn, dat aan den landbouw — meestal op hypotheek — juist die kapitalen verstrekt worden, waarvoor de eigenaren eene vaste belegging zoeken, zooals het heet: toch laten voorzeker vele kapitalisten zich van zulk eene belegging weêrhouden, juist omdat het kapitaal voor zóólang aan hunne beschikking is onttrokken.
En de opnemer van 't kapitaal kan zich evenmin op grond van het geleende crediet laten verleenen, zooals de fabriekant en handelaar, in tijd van nood, wel kunnen doen. De hypothecaire schuldeischer kan bovendien krachtens beding van de overeenkomst zich de beschikking over ’t geleende fonds wederom verschaffen; maar juist hierin zit eene der groote moeijelykheden van dezen credietvorm voor den schuldenaar: hjj is verpligt, om binnen kort, plotseling, een kapitaal af te lossen, dat, in zijne zaak gestoken, nog niet gereproduceerd en derhalve niet binnen ’t bereik van zijne financiële krachten ligt. Kan hjj zich nu niet oogenblikkeljjk nieuw kapitaal aanhalen, ten einde zijnen crediteur te voldoen — eene operatie, waaraan vrij wat moeite en kosten besteed moeten worden —, dan wacht hem de gedwongen onteigening met een nog grooteren nasleep van bezwaren, onkosten en onaangenaamheden, die zijn maatschappelijk bestaan ten ondergang voeren. Kapitaal leenen is voor den landbouwer even onvermijdelijk als voor hen, die andere bedrijven uitoefenen, getuige de millioenen gulden, die jaarlijks op hypotheek worden uitgezet; even gereedeljjk kunnen we aannemen, dat de eenige thans gebruikelijke vorm van creditverleenen aan den landbouw — het leenen op hypotheek — onvoldoend is ter bevrediging van de behoefte aan crediet in dit bedijf.
De economisten en staatslieden hebben door het scheppen van het grondcrediet al deze bezwaren uit den weg trachten te ruimen; om den landbouw even groote voordeelen van het crediet te doen trekken, als de overige takken van nijverheid, moet men de vervulling der navolgende voorwaarden verwezenlijken: den langen duur der leeningen en de onbewegeljjkheid der in onroerende goederen gevestigde kapitalen moet men vereenigen met de snelle en gemakkelijke beschikking over de aan den landbouw geleende fondsen. De kwestie was sints lang in gelijken zin opgelost voor de staatsleeningen; de Staat leent ook voor langen — meest zelfs voor onbepaalden — tijd: hij verbindt zich meestal niet tot aflossing, en heeft, zoo hij al daartoe overgaat, noch vrijwillig, noch gedwongen, het belang van zjjne schuldenaren, maar alléén zijn eigen, op het oog; door het vestigen van altijddurende renten en het openen van een Grootboek heeft hij alle moeijeljjkheden, die voor den schuldenaar uit de niet-aflossing zouden kunnen ontstaan, afgesneden; door den verkoop van het schuldbewijs ten laste van den Staat krijgt de crediteur, zoodra hij wil, zjjn kapitaal terug, niet van zynen debiteur, maar van iemand, die in zijne plaats schuldeischer van den Staat wil worden. Zoo iets kan ook den grondeigenaren het genot van crediet verzekeren; men vorme zich slechts eene vereeniging, die den langen duur der leening weet te verbinden aan de circulatie der voor de leening verbonden waarden. In Pruissen, België, Polen en later in Frankrijk is men er in geslaagd zoodanige instelling te vestigen.
De Staat treedt op als tusschenpersoon tusschen de kapitalisten en de credietverlangende landbouwers. Hij onderzoekt naauwkeurig den toestand van het pand van hem, die daarop crediet verlangt, en stelt de waarde daarvan officieel vast. Hij geeft pandbrieven uit aan toonder, waarbij 't regt van eerste hypotheek wordt verleend op een bepaald aangewezen perceel tot het bedrag van 50°/o der getaxeerde waarde; zij, die kapitaal wenschen te beleggen, kunnen zich zulke pandbrieven koopen, en bjj behoefte aan teruggaaf van het kapitaal, kunnen ze zich die door de gemakkelijke overdragt dier stukken aan iemand, die geld over heeft, ligt bezorgen. De Staat zorgt voor de geregelde betaling van den interest en de geregelde aflossing van de hoofdschuld; de Staat is den geldschieter daarvoor borg. Aan den kapitaalzoekenden grondbezitter verschaft hjj de noodige fondsen tot uitoefening van zjjn bedrijf, en tot verbetering van zijn grond op de meest gunstige voorwaarden; hij kan kapitaal krijgen, zooveel hem goeddunkt, mits niet boven 50% der waarde van zijn pand en niet beneden zeker, zeer laag gesteld, bedrag — in Frankrjjk is dit minimum 100 francs —: de leening kan worden aangegaan voor langen, zelfs voor zeer langen, duur, naarmate van de behoefte; de hoogte van den interest en het bedrag der kosten worden zoo laag mogelijk gesteld; en ten slotte: den schuldenaren wordt de gelegenheid gegeven om de hoofdsom bij kleine, vooraf bepaalde, sommen, af te lossen, tegelijk met de voldoening van de verschuldigde renten en kosten; deze gezamenlijke aflossing geschiedt in termijnen, annuïteiten, zoodat de hoofdsom langzamerhand door den debiteur wordt gedelgd, met dien verstande, dat het hem altijd vrijstaat, om tegelijk meer dan de gestipuleerde annuïteit te voldoen, en zelfs om de geheele hoofdschuld in ééns af te lossen. De functie van den Staat in dezen kan even goed, ja, nog beter, worden waargenomen door eene particuliere vereeniging van landbouwers.
Zij kunnen gemakkelijk eene naamlooze vennootschap vormen, die op gelijke wijze als tusschenpersoon optreedt tusschen de kapitaalbezitters en kapitaalzoekenden. De persoonlijke solidariteit dier vennooten jegens de crediteuren — zooals in Polen — levert een hechten steun voor 't ophouden van het crediet; ook het vormen van een afzonderlijk waarborgfonds uit de daarvoor met zeker bedrag verhoogde contributiën — zooals in België — kan daartoe even goede diensten bewijzen. Zoo zjjn al de voorwaarden vervuld, waaronder aan den landbouw op ruime schaal gemakkelijk crediet kan worden verleend. De lasten, bezwaren, gevaren en kosten van het voorschieten op hypotheek zijn tot op een minimum herleid. De geldschieter zoekt de pandbrieven even gaarne als eene eerste hypotheek ; hjj is vrij van een persoonlijk, bijna altijd onvolledig, onderzoek naar de waarde van zjjn pand; hij ontsnapt de gevaren van misleiding en bedrog aan den kant van zijnen schuldenaar; hjj is verzekerd van de stiptste voldoening van den interest, en behoudt de vrije beschikking over het in den grond vastgelegd kapitaal. Geldschieter en opnemer kunnen 't zoo ook veel beter eens worden over ’t bedrag van het uit te leenen kapitaal, dan bij ’t vestigen eener hypotheek.
De landbouwer, die van zjjn crediet wenscht gebruik te maken, om zich kapitaal te verschaffen , ten einde zjjn bedrjjf beter te kunnen exploitéren en verbeteringen aan zjjn grond toe te brengen, wordt door deze credietinstelingen oneindig beter, gemakkelijker en voordeeliger geholpen, dan door het leenen op hypotheek van een particulier. Hjj kan er nu zeker op rekenen, dat de leening van eenen voorafbepaalden duur zal zjjn: dat het ten alle tjjde volkomen in zjjne magt zal liggen , om de hoofdschuld bij gedeelten af te lossen, mits hjj niet beneden het gestelde minimum bljjve; hij is bevrjjd van de kosten en lasten van het vestigen en opzeggen eener hypotheek — en, niet het minst hjj is gewaarborgd tegen onverwachte executie door plotselinge, ontijdige opeisching van ’t verstrekte fonds. Neemt de Staat de rol op zich van middenpersoon tusschen de aanbieders van en vragers naar kapitaal, dan wordt de zekerheid van deze wijze van credietverstrekken daardoor niet weinig bevorderd; — even groot vertrouwen kan evenwel verworven worden door eene goed ingerigte vereeniging van landbezitters onderling. De solidariteit der belangen dringt hen tot naauwgezet onderzoek der aangeboden panden en tot wederkeerige strenge controle van elkanders handelingen. De bezwaren tegen de oprigting en werking dezer soort van instellingen ingebragt, dat zij ligtvaardige speculatiën in de hand zouden werken —, dat het doel even goed bereikt kon worden door de thans bestaande hypotheken door „aan order stelling” verhandelbaar te maken — (zie Hypotheek) —, en dat toch geene meerdere kapitalen, dan tegenwoordig, tot ontwikkeling van het landbouwbedrijf beschikbaar zouden zjjn — blijken in de practijk volkomen onjuist en onwaar. De eerste der hierboven beschreven instellingen is onder Frederik de Groote tot stand gekomen na den Zevenjarigen Oorlog in Silezië: — vooral in Polen, Duitschland, België, en in Frankrjjk — waar sedert 1852 en 1854 de Staat zulk eene organisatie vestigde — verheugen tal van dergeljjke instituten zich sints lang in eenen grooten bloei, waarvan de vruchten zich vertoonen in een steeds toenemende welvaart van den landbouw. In ons land verspreiden nog slechts een paar hypotheekbanken eene geringe mate van den zegen, die van soortgelijke credietverstrekking tot bevordering van den bij ons in zulk een ruimen omvang beoefenden landbouw verwacht zou kunnen worden.