(Dirk) Groebe een zeer verdienstelijk Nederlandsch geschied- en penningkundige, werd geboren te Amsterdam den 20sten December 1789. Na eene gebrekkige opleiding, waarbjj echter zijn uitmuntende aanleg reeds duidelijk aan den dag kwam, werd hij geplaatst op een kantoor en vervolgens na velerlei wederwaardigheden als klerk op het bureau van het Koninklijk Nederlandsch Instituut.
Hier had hij gelegenheid om zich te oefenen en kwam er tevens met vele geleerde mannen in aanraking. In 1830 behaalde hjj de gouden medaille, uitgeloofd door de Koninklijke Académie te Brussel, door het beantwoorden eener prijsvraag over de oude Nederlandsche munten, — in Junij 1833 werd hij benoemd tot lid der Leidsche Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, en in Augustus van dat jaar werd hem door de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut de gouden medaille toegewezen voor zijne verhandeling: „Graaf Floris V en zijne regéring, uit echte bronnen voorgesteld.” Hij bezat eene uitgebreide boekenkennis en deed merkwaardige ontdekkingen op het gebied der bibliographie, welke hij in de „Kunst- en Letterbode” mededeelde. Ook was hij eenigen tijd geassocieerd met den Amsterdamschen boekhandelaar Jacobus Radink. In 1827 gaf hjj een eerste en in 1829 een tweede deel uit eener verzameling van min-bekende en verspreide gedichten van van Baerle, van der Burgh, van Heemskerk, Reael, de dochters van Roemer Visscher en anderen, — voorts schreef hjj belangrijke opstellen in verschillende maandschriften, zooals: „Iets over Pieter de la Court en zijne schrifturen”, — „Allerlei”, — „Iets over den bloemenhandel in de Nederlanden”, — „Het zandpad”, — „Bilderdjjks gevoelen, dat Witte van Haemstede geen basterd is, getoetst aan zjjne eigene redenéringen”, — „Bijdrage tot de kennis der muntzaken in de Vereenigde Nederlanden”, — „Zedig onderzoek of de stad Utrecht van alle oude en onbekende tjjden af het muntregt bezeten hebbe”, enz. Ook gaf hij in 1850 in het licht eene „Handlieding tot de kennis der Nederlandsche munten, welke sedert ruim drie eeuwen hier te lande zijn geslagen, gangbaar waren en thans geheel ingetrokken of buiten omloop zijn gesteld; alsmede over den oorsprong, de benamingen enz.” Mede op het gebied der OudNederlandsche taalkunde heeft hij met jjver gearbeid en de vruchten zijner vlijt afgestaan aan de redactie van het „Nederlandsch Woordenboek”.
Treurig waren de laatste levensjaren van dezen verdienstelijken man. Tot aan de opheffing van het Koninklijk Nederlandsch Instituut was hjj er op het bureau werkzaam geweest. Later, na een ongelukkig tweede huwelijk, verviel hjj tot bittere armoede, en deze toestand was te erger, omdat hjj in bedwelming troost meende te vinden. Eindeljjk werd de tot 2-maal toe met goud bekroonde letterkundige in 1865 opgenomen in het Oude Mannen- en Vrouwen-huis der Hersteld-Luthersche gemeente te Amsterdam, waar hij den 4den Mei 1867 overleed. Hjj was ook lid van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Wanneer men bedenkt, dat Groebe bekend was bjj al de invloedrijke, vermogende, talenten op prijs stellende leden van het Koninkljjk Nederlandsch Instituut, dan staat men er verbaasd over, dat men een man van zoo groote gaven heeft laten wegzinken zonder hem de hand te reiken.