Glaser (Julius), een uitstekend Oostenrijksch regtsgeleerde, geboren den 19den Maart 1831 te Postelberg in Bohemen, werd in 1847 student in de regten te Weenen en vertoefde in 1848 en 1849 te Zürich, waar hij tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd werd, en keerde vervolgens terug naar Weenen, waar hij in 1854 den rang van doctor in de regten verwierf. Hjj schreef onderscheidene regtsgeleerde verhandelingen, benevens een werk over „Das englisch-schottische Strafverfahren (1851)” en vestigde zich in 1854 te Weenen als privaat-docent.
Twee jaar later werd hij er tot buitengewoon en in 1866 tot gewoon hoogleeraar in de regten benoemd. Hij schreef: „Abhandlungen über das österreichische Strafrecht (dl 1, 1858)”, — „Ueber Friedensgerichte (1859)”, — „Ueber die Fragstellung an die Geschworenen (1863)”, — „Zur Juryfrage (1865)”, — „Anklage, Wahrspruch und Rechtsmittel im englischen Schwurgerichtsverfahren (1866)”, — „Gesammelte kleine Schriften über Strafrecht, Civilund Straf-procesz (1878, 3 dln)”, enz. Met Unger leverde hjj eene „Sammlung von civilrechtlichen Entscheidungen des KK. obersten Gerichtshof (1859)”, en hij behoorde tót de redactie der „Allgemeine österreichische Gerichtszeitung” en der „Gerichtssaal”. Ook betoonde hij groote belangstelling in den Duitschen „Juristentag” en behoorde er vele jaren tot het bestuur. In 1868 werd hij benoemd tot afdeelingschef bij het ministérie van Onderwijs, maar toen het ministérie Hasner aftrad, keerde hij terug tot den académischen leerstoel. In 1869 werd hij door den Landdag van Neder-Oostenrijk naar het Huis der Afgevaardigden gezonden, en behoorde er tot de invloedrijkste leden. Bij de nieuwe verkiezingen van 1871 benoemde de stad Weenen hem tot lid van den Landdag, en deze tot lid van den Rijksdag, waar zijne adviezen en redevoeringen steeds met groote belangstelling werden gehoord.
In 1871 verschenen zijne „Studien zum Strafgesetzentwurf”, en den 25sten November van dat jaar werd hij belast met de portefeuille van Justitie in het ministérie Auersperg.