Ghika is de naam van een vorstelijk geslacht uit Albanië, dat aan Moldavië en Walachije onderscheidene hospodars en ministers geschonken heeft. De stamheer Georg Ghika was afkomstig uit Köprili in Albanië en werd door zijn landgenoot, den beroemden grootvisier Mehemed Köprili in 1658 op den van Turkije afhankelijken troon van Moldavië geplaatst, welken hij later met dien van Walachije verwisselde (1660). Een jaar later werd hij afgezet. — Op hem volgde als hospodar van Walachije zijn zoon Gregorius I, die van 1661 tot 1665 en van 1672 tot 1673 regeerde, terwijl hij zich zeer verdienstelijk maakte jegens het uitgemergelde land.
Toen hij in 1665 te Weenen vertoefde, belast met eene staatkundige zending, werd hij door Keizer Leopold 1 opgenomen onder de vorsten van het Duitsche rijk. — Zijn eenige zoon Matthias was de vader van Alexander I en Gregorius II, de stichters van 2 lijnen. Laatstgenoemde was van 1733 tot 1752 bij afwisseling hospodar in Moldavië en in Walachije, gelijk later zijne zonen Matthias en Karel. Deze laatste had van 1766 tot 1768 zijn zoon Alexander tot opvolger.
Prins Gregorius Ghika lIl, een zoon van bovenvermelden Alexander I (den broeder van Gregorius II), regeerde in Walachije van 1768 tot 1769 en van 1774 tot 1777. Hij behoort tot de meest-beroemde leden van zijn geslacht, en hoewel hij door allerlei knevelarijen veel geld bijeenschraapte, wordt zelfs nu nog zijn naam door het volk met achting genoemd. Men bragt hem in 1777 ter dood, omdat hij zich verzette tegen den afstand der Boekowina aan Oostenrijk. — Gregorius IV, een zoon van Demetrius en een kleinzoon van Alexander I, was in 1822 tot 1828 hospodar van Walachije, bevorderde er met ijver den landbouw en liet bij zijn sterven (1834) vijf zonen achter. Van deze vindt men Constantijn Ghika, geboren in 1804, en Demetrius Ghika, geboren in 1816, meermalen in de geschiedenis van Walachije vermeld, — en Gregorius, kwam in 1858 om het leven door het omvallen van zijn wagen in de Champs Elysées te Parijs. — Prins Alexander Ghika X, geboren den lsten Mei 1795, een broeder van Gregorius IV, regeerde in Walachije van 1834 tot 1842 en maakte zich zeer verdienstelijk jegens zijn vaderland. Intusschen zou hij daarvan betere uitkomsten gezien hebben, indien de door Rusland ondersteunde tegenstand der Bojaren hem geene onoverkomelijke hinderpalen had in den weg gelegd. Daar zijne nationale politiek de behoeften des lands in het oog hield zonder op de belangen van Rusland te letten, zorgde de Czaar, dat hij in 1842 van zijn ambt beroofd en door George Bibesco als hospodar vervangen werd. Hij begaf zich toen naar Weenen, alwaar hij tot in 1853 zijn verblijf hield. Daarna keerde hij naar Walachije terug en bestuurde er als kaimakan de aangelegenheden des lands van Julij 1856 tot aan de verkiezing van Cusa (Januarij 1859).
Hij overleed in Januarij 1862 zonder mannelijke nakomelingen na te laten. — Een derde broeder, prins Michaël Ghika, geboren den 28sten Augustus 1792, was geruimen tijd als minister in Walachije werkzaam. Hij had 3 zonen (Matthhias, Georg en Wladimir) en even zoo vele dochters. Eene van deze, Helene genaamd en de gemalin van prins Kolzow-Massalsky, heeft zich onder den pseudonym van gravin Dora d'Istria door hare geestige werken beroemd gemaakt. — Een vierde broeder, prins Constantijn Ghika, geboren den 15den December 1798, is de vader van prins Michaël Ghika. Prins Johan Ghika, een neef dezer vier broeders en geboren te Boekarest in 1817, was een heftig tegenstander van Bibesco. Na de omwenteling van 1848 werd hij uit Walachije verbannen; hij begaf zich naar Turkije, werd er stadhouder en in 1856 prins van Samos, doch keerde bij de benoeming van Cusa naar zijn vaderland terug, waar hij na dien tijd hooge waardigheden bekleedde. Hij is onder den naam van G. Chainoi als schrijver opgetreden. — In dezelfde nationale rigting bewoog zich in Moldavië prins Alexander Gregorius Ghika, geboren in 1807, de zoon van Alexander Ghika.
In 1843 was hij onder het bewind van Michaël Sturza minister van Financiën, maar hij legde weldra die betrekking neder, omdat Sturza tot de zijde van Rusland overhelde. Den 16den Julij 1849 werd hij tot hospodar van Moldavië benoemd; hij deed den 30sten October 1853 afstand van zijn ambt, toen het land door de Russen werd ingenomen , maar zag zich in zijne waardigheid hersteld bij de komst der Oosterijkers den 9den November 1854. Na het sluiten van den Vrede van Parijs (30 Maart 1856) nam hij zijn ontslag. Nu ging hij naar Frankrijk en vestigde zich op het kasteel Mée bij Melun, waar hij den 26sten Augustus 1857 door een pistoolschot een einde maakte aan zijn leven. Zijne 3 zonen Constantijn, Johan en Alexander waren in Moldavië achtergebleven. Zie voorts onder Moldavië en Walachije.