Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Walachije

betekenis & definitie

Walachije, het zuidelijkste der tot den Staat Roemenië behoorende Donauvorstendommen, grenst in het oosten en zuiden aan Turkije (door de Donau er van gescheiden), in het westen aan Siebenbürgen (aan de Carpathen), in het noorden gedeeltelijk aan de Carpathen en gedeeltelijk aan Moldavië (door de Milkow er van gescheiden) en telt op 1330 □ geogr. mijl ruim 212 millioen inwoners. De bodem vormt er eene zeer vruchtbare vlakte, die van de Transsylvanische Alpen allengs afdaalt naar de Donau en wordt besproeid door talrijke rivieren en bergstroomen, welke zich in de Donau ontlasten. De voornaamste rivieren zijn er: De Jioe (bij Krajowa), de Olt (Aloeta), de Argisj, de Jalomitza, de Prahowa en de Dambovitza (bij Boekharest). Landbouw en veeteelt zijn er de voornaamste bronnen van bestaan.

De uitvoer van granen en grondstoffen is er aanzienlijk, terwijl er nagenoeg alle voortbrengselen van nijverheid worden ingevoerd. De uitgestrekte wouden leveren er brand- en timmerhout, en men heeft er veel wijnbouw. De wijnen van Odobesjti en Dragasjari zijn zeer gezocht. De bodem bevat er een overvloed van klipzout, steenkolen en petroleum, — voorts allerlei delfstoffen en metalen. Tot de belangrijkste minerale bronnen behooren er die te Kalemanesjti, Poetjoasa en Balta Alba. Het klimaat is er zeer onbestendig. Het land is verdeeld in 17 districten, waarvan 12 in Groot-Walachije ten oosten van de Aloeta en 5 in Klein-Walachije ten westen van die rivier gelegen zijn.

Dit vorstendom ontstond tusschen 1200 en 1210, toen een opperhoofd der Bassaraben uit den stam der Fogáras met veel krijgsvolk naar Walachije toog en te Kimpolung, later Argisch, zijn zetel vestigde. Zijne opvolgers strekten hunne heerschappij gedurig verder uit. Alexander Bassarab (1310), die voorspoedig streed tegen Karel Robert, koning van Hongarije en in 1342 diens zoon Robert de nederlaag toebragt, overleed in 1360. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Ladislaus, en deze door den vromen kerken stichter Radoe Negroe (Rudolf de Zwarte). Onder Mircea I de Groote, die den strijd tegen het TurkschBoelgaarsche rijk met kracht voortzette, de Dobroedsja veroverde en overwinnend voorwaarts rukte tot aan Adrianopel, verkreeg Walachije de grootste uitgebreidheid; het omvatte bij zijn oorspronkelijk gebied de hertogdommen Fogáras en Amlasj in Siebenbürgen, een gedeelte van Boelgarje, de Dobroedsja, Silistria, Kilia met de monden van de Donau en aangrenzende Tartaarsche gewesten. Het geheele gebied langs de Donau van de Ijzeren Poort tot aan de Pontus ontving dan ook den naam van Bessarabië, welke thans nog gebezigd wordt voor het land aan de beide oevers van de Proeth en aan de monden van de Donau. Mircea deed vruchtelooze pogingen om de Koningen van Polen en Hongarije als bondgenooten tegen de Turken aan zich te verbinden en zag zich dientengevolge genoodzaakt, met sultan Bajesid (1398) de eerste capitulatie te sluiten, waarbij hij de souvereiniteit van Turkije erkende en zich aan het betalen van schatting onderwierp. Daarentegen waarborgde Turkije de volkomene zelfstandigheid van Walchije onder eigene Vorsten, terwijl de Porte zich van alle bemoeijing met de binnenlandschen zaken van Walachije onthouden en de duurzame vestiging van Turken aldaar verbieden zou.

Deze capitulatie, door Ladislaus V (Wlad) met sultan Makmoed II (1460) vernieuwd, vormde tot op onzen tijd den grondslag van de betrekking tusschen de Porte en Walachije. Mircea liet onderscheidene onwettige zonen na, die elkander de heerschappij betwistten en nu eens de Hongaren, dan weder de Turken te hulp riepen. Ladislaus V Tzepesj (1456— 1460) weigerde de schatting op te brengen en versloeg, verbonden met Matthias Corvinus van Hongarije, de Turksche legers, doch moest, door Stephanus de Groote, vorst van Moldavië, overwonnen en door de Bojaren, die hij door zijne wreedheid verbitterd had, verraden, de vlugt nemen naar Hongarije, waarna de Turken Badoe IV de Schoone op den troon plaatsten. Deze werd echter in 1467 door den Vorst van Moldavië Stephanus onttroond, waarna Tzepesj in 1477 weder aan het bewind kwam, nadat Stephanus Bessarabië en het district Poetna in bezit genomen had, zoodat de rivier Milkow de grens vormde tusschen de beide Vorstendommen. Badoe V de Groote (1493— 1508), een zoon van Tzepesj, schonk aan Walachije eene grondwet, omschreef de voorregten der Bojaren en regelde de zaken der Kerk. Zijn zoon Mihnea de Booze werd reeds in 1511 van den troon geworpen. Onder den vromen Neagoe Bassarab werden de inlandsche kloosters aan buitenlandsche bisdommen (te Athos, te Jerusalem enz.) toegekend, zoodat de opbrengst der kloostergoederen, tot aan hunne secularisatie, grootendeels naar elders vloeide. Badoe VII van Afoematzi (1521—1529) verzette zich met kracht tegen de klimmende eischen der Turken; tot driemaal toe bragt hij de nederlaag toe aan hunne legerbenden, maar moest na den slag bij Mohacs (1526) de Turksche souvereiniteit weder erkennen, waarna hij in 1530 door de Turken werd ter dood gebragt.

In 1593 beklom Mickaël VI de Dappere, de nationale held der Walachijers, den troon. Doortinteld van eerzucht en moed zocht hij het drukkende juk der Turken af te werpen. Nadat hij zich verbonden had met de Vorsten van Moldavië en Siebenbürgen, deed hij de te Boekharest gevestigde Turken vermoorden, trok over de Donau, versloeg de Turksche en Tartaarsche legers en verwoestte Thracië tot aan den Balkan. Weldra zond Mohammed III een groot leger tegen hem te velde. Michael aanvaardde den strijd in het open veld bij Caloegareni (13 Augustus 1595) en behaalde eene glansrijke overwinning op het veel talrijker vijandelijk leger, welks overblijfselen hij vervolgens over de Donau joeg. Daar zijne beide bondgenooten hem wilden verlaten, deed Michael een inval in Siebenbürgen en bemagtigde dat land door zijne zegepraal van 28 October 1599 op Andreas Bathóri op de heuvels van Schellenberg vóór Hermannstadt. Daarop trok hij te velde tegen Jeremias Movila, vorst van Moldavië, bragt dezen de nederlaag toe en werd door de Bojaren tot vorst uitgeroepen. Daardoor vereenigde Michael op zijn hoofd drie kroonen en zwaaide den schepter over het aloude Dacië.

Weldra echter kwam er opstand in Siebenbürgen, en in den oorlog tegen Hongarije en Polen begon de voorspoed hem te verlaten. Nu wendde Michael zich tot keizer Rudolf II, die hem wel is waar als een belangrijk bolwerk tegen de Turken beschouwde, maar weinig ingenomen was met zijne heerschappij over Siebenbürgen. Rudolf plaatste hem aan het hoofd van het Keizerlijk leger in den strijd tegen Siegmund Bathóri; hij bragt dezen den 3den Augustus 1601 de nederlaag toe, maar werd den 19den van die maand in het leger door een sluipmoordenaar gedood. Onder de opvolgers van Michael onderscheidde zich Matthias I Bassarab, die in 1652 in Walachije de eerste drukkerij deed verrijzen, een wetboek in het licht zond, dat een einde maakte aan de onzekere gewoonte regten, scholen stichtte en de liturgische geschriften in het Roemaansch deed overzetten, zoodat de Slawische taal gedeeltelijk uit de Kerk verdrongen werd. Sjerban I Kantakoezenos (1679— 1688) was de stichter van een Roemaansch collegie te Boekharest, deed den Bijbel in het Roemaansch vertalen en bevorderde de volkswelvaart door handelsverdragen en vermindering van belasting. Onder het bewind van Constantijn Brankovanoe (1688—1714) had het volk veel te lijden van de oorlogen der Turken tegen Oostenrijk, Polen en Rusland Brankovanoe, door de Porte bedreigd, zocht een verbond te sluiten met Peter de Groote, maar werd te Boekharest in hechtenis genomen, naar Constantinopel gesleept en aldaar met zijne vier zonen onthoofd. Met zijn opvolger Stephanus Kantakoezenos, die op dergelijke wijze om het leven kwam, verdwenen de laatste sporen der onafhankelijkheid van Wallachije. De Porte benoemde nu, in plaats van inlandsche Vorsten, zijne eigene handlangers, meestal Grieken (Fanarioten); de vorstelijke zetel werd te Constantinopel gewoonlijk aan den meestbiedende toegekend.

Met Nicolaas Maurocordatos in 1716 neemt voor Walachije dit noodlottig tijdperk een aanvang, waarin het land door drukkende belastingen uitgeput en ontvolkt werd, terwijl het leger en de scholen verdwenen en Byzantijnsche bedorvenheid zich algemeen verspreidde. Dit stelsel van uitzuiging heerschte 94 jaren, en gedurende dien tijd begon ook Rusland zijne aanslagen te smeden op het Oosten. Sedert de eerste Russische bezetting van 1770, welke tot aan den Vrede van Koetsjoek Kainardsji (1774) aanhield, verkreeg Rusland door omkooperij allengs meer invloed in Walachije. De bezetting van 1808 duurde tot aan den Vrede van Boekharest (1812), waarna Bessarabië met de monden van de Donau aan Rusland verviel, terwijl reeds in 1777 de Boekowina aan Oostenrijk was toegekend. De verregaande onderdrukking en de RussischGrieksche Hetaerie van 1821 onder Ypsilanti schonken aan den Roemeniër Tudor Vladimireskoe moed tot een opstand tegen de heerschappij der Fanarioten. Aan het hoofd van zijne Pandoeren trok hij binnen Boekharest, om zich met de in opstand gekomene Grieken te vereenigen, doch zijne pogingen konden geenszins op den bijstand rekenen der Hetaerie, welke de onafhankelijkheid van Griekenland en de vernietiging van Turkije beoogde. Ypsilanti deed vruchtelooze moeite, om hem tot het bevorderen van dat oogmerk over te halen en liet hem dientengevolge grijpen en ter dood brengen. Het leger van Vladimireskoe voegde zich daarop bij dat van Ypsilanti, maar moest aan de Aloeta het onderspit delven voor de Turken.

Inmiddels was de Porte, verbitterd wegens den steun, dien de Hetaerie bij Soetsos, vorst van Moldavië, en bij de Grieken in Walachije gevonden had, tot het besluit gekomen, wederom inlandsche Vorsten in de vorstendommen aan te stellen, zoodat zij in 1822 Gregorius Ghika tot vorst van Walachije benoemde. De hervormingen, door dezen Vorst beraamd, werden echter door de nieuwe Russische invasie van Mei 1828 verijdeld. Bij het verdrag van Adrianopel (1829) werd wel is waar de oude capitulatie gehandhaafd, maar tevens aan de Russen het mede-beschermheerschap en eigenlijk de heerschappij over de vorstendommen toegekend. Onder de leiding van den voor ’t overige zeer welgezinden graaf Kisselew werd eene grondwet (het organiek reglement) ontworpen en ingevoerd. Eerst in 1834 ontruimden de Russen het land en werd Alexander Ghika door de beschermende Mogendheden tot Vorst benoemd. Na de troonsbeklimming van den inlandschen Vorst en het herstel der binnenlandsche rust begon ook de nationale geest te ontwaken, vooral blijkbaar in het beoefenen van de nationale taal, geschiedenis en letterkunde. Onder het jongere geslacht, in het buitenland opgevoed en aldaar van vrijheidlievende denkbeelden doortrokken, ontstond eene anti-Russische partij, welke, door de Bojaren ondersteund, aandrong op onafhankelijkheid van bestuur en herziening van het organiek reglement. Rusland kwam daartegen in verzet, en daar Ghika niet krachtig genoeg zijne belangen bevorderde, werd hij den 26sten October 1842 afgezet, waarop de Nationale Vergadering onder den invloed van Rusland Georg Bibesco tot vorst verkoos.

De Fransche Februarij-omwenteling van 1848 bragt ook daar de gemoederen in beweging. Bibesco, voor de overmagt bezwijkend, moest eene nieuwe grondwet onderteekenen, maar verliet den 24sten Junij Boekharest. De omwentelingsmannen vormden nu een voorloopig bewind en deden het volk den eed afleggen op de grondwet. Inmiddels trokken de Turken over de Donau en naderden de Russen van de zijde van Moldavië. De meeste aanhangers der revolutie namen de vlugt, doch velen werden in hechtenis genomen en voor de regtbank gebragt. Ten slotte kwam het verdrag van Balta-Liman tot stand (1 Mei 1849), waardoor de voormalige toestand werd hersteld.

De plaats van Bibesco werd ingenomen door Barbo Stirbey. In 1853, bij den aanvang van den Krim-oorlog, werd het land weder door Russische troepen overstroomd, en hierop volgde in 1854 en 1857 de bezetting door Oostenrijk. Het verdrag van Parijs van 1856, hetwelk een einde maakte aan den Krimoorlog, stelde desgelijks perk aan de lijdensgeschiedenis der Vorstendommen, erkende hunne zelfstandigheid, plaatste hen onder de gemeenschappelijke bescherming van een zevental mogendheden en vernietigde de Russische beschermheerschappij. In 1856 werd Alexander Ghika tot kaimakan benoemd, en den 19den Augustus volgde de onderteekening der conventie over de organisatie der Vorstendommen, terwijl de uitvoering daarvan werd opgedragen aan een Voorloopig Bewind. De Wetgevende Vergadering koos nu den 5den Februarij 1859 Alexander Johan Cusa, reeds vroeger in Moldavië ten troon verheven, tot vorst, — eene dubbele verkiezing, die eerlang leidde tot eene vereeniging van die beide gewesten. Zie voorts onder Roemenië.

< >