Onder dezen eeretitel, welke „groot opperhoofd” beteekent, is de vermaarde, Mongoolsche veroveraar Temoedsjin bekend, die den 26sten Januarij 1155 geboren werd. Zijn vader Yesoekaï was aanvoerder eener kleine Mongolenhorde van 30 of 40 huisgezinnen, maar de oorlogstalenten van den zoon werden door zijn leermeester Karakhar zoo goed ontwikkeld, dat hij na het overlijden van Yesoekaï dezen op 13-jarigen leeftijd kon opvolgen.
Verzet tegen zijn gezag onderdrukte hij met bloedig geweld, en de voorspoed schonk hem gedurig grooter heerschappij. Niettemin onderwierp hij zich aan den Opper-khan der Karaïtische Mongolen, die hem zijne dochter ten huwelijk gaf. Hierdoor werd hij in een oorlog gewikkeld, waarin hij de overwinning behaalde, en toen voorts zijn schoonvader gesneuveld was en hij den Khan der Naiman-Tartaren verslagen had, verkreeg hij het opperbewind over een groot gedeelte van Mongolië, benevens de hoofdstad Kara-Korum. Nu trok hij naar zijn geboorteland, waar in 1204 eene vergadering van afgevaardigden uit alle hem onderworpene horden hem tot Kha-Khan of vorst der vorsten uitriep. Eene soort van profeet voorspelde hem bij die gelegenheid, dat hij opperheer der geheele aarde zou worden, en gaf hem den naam van Gengis-, eigenlijk Dsjengis-Khan. Hij legde zich nu met ijver toe op krijgs- en regéringszaken, schreef de belijdenis voor van één God zonder verandering te brengen in de godsdienstige gebruiken der Tartaren en verzamelde bekwame mannen om zich heen. Weldra versloeg hij de Oeigoeren en werd daardoor meester van bijna geheel Tartarije.
Daarna keerde hij de wapens tegen China, overschreed in 1209 den grooten muur en veroverde na een oorlog van 6 jaar de hoofdstad Yen-king, later Pe-king. Toen vervolgens de Sultan van het tegenwoordige Khiwa zijne gezanten had doen ombrengen, trok hij met een leger van 700000 man naar Toerkestan en breidde, na vele bloedige veldslagen en belégeringen, waarbij meer dan 200000 menschen om kwamen en de kostbare boekerij van Bokhara vernield werd, en na 7 jaar van moord, plundering en brandstichting, zijne heerschappij uit tot aan de Dniepr, waar ook de Russen den 31sten Mei 1223 eene geweldige nederlaag leden. Zijn bloedig voornemen, om in het overwonnen gedeelte van China alle weerlooze inwoners te laten vermoorden, ten einde weiden te verkrijgen voor zijne Tartaarsche nomaden, werd ter naauwernood door een zijner viziers verijdeld. Op zestigjarigen leeftijd voerde hij nog oorlog tegen den Koning van Tangoet, trok in den winter door de woestijn van Gobi heen in het land des vijands en versloeg het leger van dezen, dat 800000 man telde, op het digtgevrozen meer Kokonor.
Hier echter voelde hij zijn einde naderen. Hij riep zijne 4 echte zonen tot zich, verdeelde onder hen hot rijk, bekleedde één hunner, Oktaï genaamd, met het opperbewind, en overleed den 24sten Augustus 1227. Men is van meening, dat zijne oorlogen aan 6 millioen menschen het leven hebben gekost, terwijl daarbij onschatbare handschriften en kunstgewrochten vernield zijn. Hij werd begraven onder een boom in de nabijheid van Tangoet. Een granietsteen, bij de bouwvallen van Natsjinck gevonden, draagt een Mongoolsch opschrift, hetwelk door Schmidt te Petersburg ontcijferd werd; het duidt aan, dat hp dien heeft opgerigt tot een gedenkteeken van de verovering van het koningrijk Partagol in 1220.