Geitner (E. A.), een verdienstelijk scheikundige, geboren te Gera den 1sten Junij 1783, studeerde te Leipzig en trad tevens in dienst bij den minister von Einsiedel, gedeeltelijk als secretaris en technoloog. Vóór 1810 verschenen van hem: „Die Familie West, oder Unterhaltungen über die wichtigsten Gegenstände der Chemie und der Technologie”, en „Briefe über die Chemie”, benevens onderscheidene opstellen in tijdschriften. Later schreef hij: „Versuche über das Blaufärben ohne Indigo.
In 1810 stichtte hij te Lösznitz eene chemische fabriek, welke vele praeparaten leverde voor de katoendrukkerij, voorts houtzure zouten, koperverwen en chroomzure zouten. Hij vond eene methode uit om door chroomzure verbindingen kleuren te brengen op dierlijke en plantaardige stoffen, — eene uitvinding, die nagenoeg te gelijker tijd ook gedaan werd door Lassaigne in Frankrijk. In 1825 vestigde hij zich te Schneeberg en vervaardigde ook hier onderscheidene verwstoffen, terwijl hij er tevens zijne belangrijkste ontdekking deed, namelijk die van het argentaan of nieuwzilver. Daar dit laatste eenig arsenik bevat, werd het gebruik van kook- en eetgereedschappen van dit metaal door de Saksische regéring verboden. Geiiner ontdeed zich nu van zijne fabriek en legde zich toe op het vervaardigen van metaaldraad, hetwelk, tot klaviersnaren dienend, een zuiveren toon moest geven Ook hield hij zich nog altijd bezig met het maken van verwstoffen voor porselein, aardewerk en glas. Nadat hij de ijzersmelterij Wilhelmine te Kainsdorf gekocht had, bragt een aardbrand, die er plaats greep, hem op het denkbeeld, om de onderaardsehe warmte tot het aankweeken van keerkringsgewassen te bezigen. Zijn zoon, een ervaren bloemkweeker, bragt het in toepassing. Hij beijverde zich vervolgens, om zijne verwstoffen te verbeteren, doch overleed den 24sten October 1852.