Geiser (De), eigenlijk de Geysir (de Woedende), is de naam der grootste springbron op IJsland. Zij ligt in het zuidelijk gedeelte van het eiland, 5 geogr. mijl ten noordwesten van den Hecla en 3 geogr. mijl ten noord-noordoosten van den voormaligen bisschopszetel Skalholt, aan den voet van een grooten gletscher, in een vrij effen, door rotsige heuvels omgeven en met gras begroeid dal, waar het warme water uit 28 grootere en kleinere openingen oprijst en een gestadig geraas zijne aanwezigheid verraadt, terwijl daarenboven uit 10 of 12 andere kloven en gaten de warme waterdamp zich verheft. De grootste en merkwaardigste dier bronnen zijn de Geiser en de Stockr (het Botervat), slechts 100 schreden van elkaar verwijderd. Laatstgenoemde ontstond eerst in 1784 bij eene aardbeving en wordt om die reden ook wel de „Nieuwe Geiser” genoemd.
Uit al die bronnen rijzen warme waterstralen uit den bodem omhoog, — sommige aanhoudend, andere met tusschenpoozen. De meeste scheiden kiezelaarde af aan hunnen mond, zoodat zij er den bodem allengs ophoogen en kegelvormige heuvels vormen, waaruit zij te voorschijn treden. De Groote Geiser heeft reeds zulk een kegel gevormd ter hoogte van 10 Ned. el, met eene middellijn van 65 Ned. el, op wiens top zich eene schotelvormige kom bevindt, die bij eene middellijn van 20 Ned. el eene diepte heeft van 2 Ned. el. In het midden van deze kom bevindt zich eene ronde opening met eene middellijn van 5 en eene diepte van ruim 20 Ned. el, welke naar beneden eene trechtervormige gedaante heeft. De wanden dezer opening zijn zóó glad gepolijst en zóó hard, dat het niet mogelijk is, er met den hamer een stuk af te slaan. Gewoonlijk is de kom gevuld met helder zeegroen water, waarvan de temperatuur ruim 82°C. bedraagt. Plotselijk verneemt men een onderaardsch gerommel, — de bodem trilt, — het water in het bekken begint op te borrelen, — groote stoombellen stijgen uit de middelste opening omhoog en stuwen het kokende water opwaarts. Weldra komt alles weder tot rust, en de digte stoomwolken verdwijnen.
Deze kleine uitbarstingen volgen elkander regelmatig op met tusschenpoozen van 80 tot 90 minuten, maar in den loop van een etmaal ontwikkelt de Geiser doorgaans al zijne kracht. Een gerommel als dat van den donder doet zich hooren, — het water in de kom begint te golven en te stroomen, — en in het midden ontstaan groote stoomwolken, waar een waterstraal ter hoogte van ongeveer 30 Ned. el met ontzettend geraas doorheen breekt. Groote en kleine stralen verspreiden zich naar alle kanten, en het geheele tafereel is in een digten nevel van stoom gehuld. Eindelijk hoort men het geluid van een geweldigen schok in de diepte, en daarop volgt een waterstraal, die wel eens 50 Ned. el hoog is en steenklompen en gruis met zich sleurt. Dit geheele verschijnsel duurt ongeveer 10 minuten. Vóór de uitbarsting is de temperatuur van het water op eene diepte van 20 Ned. el iets hooger dan het kookpunt, terwijl zij na de uitbarsting tot eenige graden beneden het kookpunt daalt.
De Stockr heeft eene buis, welke slechts een paar Ned. el wijd is, en het water staat ongeveer 4 Ned. el beneden haren mond. Toch blijft het er aanhoudend koken en razen en bezit onder in de buis, welke 17 Ned. el lang is, eene temperatuur van 114°C. De kracht en de massa van het water zijn er niet zoo aanmerkelijk als bij den Grooten Geiser, doch zijne uitbarstingen worden beschreven als niet minder indrukwekkend. —Tot eene andere groep van warme bronnen behoort de Kleine Geiser., op 8 geogr. mijl afstands van den Grooten gelegen De oorzaak van het ontstaan dezer springbronnen is gelegen in het uitzettend vermogen van den stoom. Het water der onderaardsche holten wordt door vulcanisch vuur zoo sterk verhit, dat het, aan het koken gebragt en gedeeltelijk in stoom omgezet, door de uitzetting van dezen door de naauwe buis geperst en met kracht opgestuwd wordt. Daarbij ontsnapt tevens de stoom, en eerst dan, wanneer er eene voldoende hoeveelheid nieuwe stoom voor het vereischt uitzettend vermogen ontstaan is, herhaalt zich hetzelfde verschijnsel.