Geibel (Emanuël), een der uitstekendste dichters van onzen tijd, werd geboren te Lübeck den 28sten October 1815, studeerde te Bonn in de godgeleerdheid, maar bepaalde zich weldra bij de letterkunde en de aesthetiek. In 1836 begaf hij zich naar Berlijn, waar hij in den dichterlijken kring van Chamisso, Gaudy en Kugler opgenomen werd, en zag zich door tusschenkomst van Savigny geplaatst als huisonderwijzer bij den Russischen gezant te Athene. Hier vond hij tijd en gelegenheid voor zijne studie en bezocht er met zijn landgenoot Curlius een groot gedeelte van den Archipel. Nadat hij in 1840 naar Lübeck was teruggekeerd, bewerkte hij de bouwstoffen, die hij in Griekenland verzameld had en verbond hiermede de studie der Fransche en Spaansche letterkunde.
Toen zijne eerste gedichten verschenen waren, schonk de Koning van Pruissen hem een jaargeld van 300 thaler, en daar hij nu van drukkende zorgen bevrijd was, verfoeide hij te St. Goar aan de Rijn met Freiligrath, te Stuttgart, te Hannover, in Silezië, te Berlijn en te Lübeck, en werd in 1852 hoogleeraar in de aesthetiek aan de académie te München. Nadat hij er 16 jaar in die betrekking was werkzaam geweest en er in de voornaamste kringen geen weerklank vond voor zijne staatkundige gevoelens, nam hij zijn ontslag en keerde in 1868 terug naar zijne geboorteplaats. Nadat hij eerst met Curtius de „Classische Studiën (1840)" uitgegeven had, volgden in hetzelfde jaar zijne „Gedichte”, die in 1871 de 69ste uitgave beleefden. Daarna verschenen de „Zeitstimmen (1841)”, — „Spanische Volkslieder und Romanzen (1843)”, — „Spanisches Liederbuch (met Heyse, 1852)”, — „Romanzen der Spanier und Portugiesen (met von Schack, 1806)”, — „Fünf Bücher Französische Lyrik (1862)”, —„Juniuslieder (18de uitgave 1870)”, — „Neue Gedichte (8ste uitgave 1865)”, — „Gedichte und Gedenkblätter (5de uitgave 1868)”, — voorts eenige tooneelspelen, zooals „König Roderich (1844)”, — „Meister Andrea (1855)”, — „Brunhild (1857, uitgave 1861)'”, — „Sophonisbe”, welk laatste in 1869 met den Schiller-prijs werd bekroond. Eene verzameling zijner staatkundige gedichten is onder den titel van „Heroldsrufe" in 1871 in het licht verschenen. Zijne gedichten onderscheiden zich niet alleen door ongemeene zoetvloeiendheid, maar ook door een diep gevoel, door echte vroomheid, door ernst en kracht, — zij geven getuigenis van eene rijke verbeelding en van een benijdenswaardig meesterschap over de taal.