Franzén (Frans Michaël), een uitstekend Zweedsch dichter en kanselredenaar, geboren te Uleaborg in Finland den 9den Februarij 1772, studeerde te Abo, en werd er in 1792 docent. Door een gedicht op graaf Creutz verwierf hij grooten lof, vooral ook omdat het niet leed aan de gezwollenheid, welke toen algemeen in zwang was. In de jaren 1795 en 1796 deed hij eene reis door Denemarken, Duitschland, Nederland, Frankrijk en Engeland. Gedurende zijne afwezigheid werd hij benoemd tot bibliothecaris te Abo en 2 jaar daarna tot hoogleeraar in de geschiedenis der letterkunde, welke hij 2 jaar later met de geschiedenis der zedeleer verwisselde.
Toen Finland aan Rusland onderworpen werd, begaf hij zich naar Zweden, werd er in 1810 godsdienstleeraar te Kumla in de nabijheid van Orebro, in 1825 te Stokholm, en zag zich in 1831 benoemd tot bisschop van Hörnösand. Hier overleed hij den 14den Augustus 1847. Sedert 1808 was hij lid der Zweedsche Académie, werd er in 1824 met het secretariaat belast en kort daarna tot historiograaf aangesteld. Zijne gedichten onderscheiden zich door eenvoudigheid, bevalligheid en ongemeene zoetvloeijendheid. Zij zijn bijeenverzameld onder den titel van „Skaldestykken (1824—1861, 7 dln)”. Afzonderlijk vermelden wij: „Columbus eller Amerikas upptäekt (1831, dl 1) ', een gedicht, — „Om Svenska drottningar (1823)’’, een historisch verhaal, — „Julie de SaintJulien, eller frihetsbilder (1825)”, —„Författiga och rika (1833)”, — „Rabulisten och landtpresten (1840)”, — en „Selma och Fanny”, eene reeks van gedichten. Van zijne prozawerken worden „Minnesteckningar (1848— 1860)”, levensbeschrijvingen van merkwaardige Zweedsche mannen behelzende, — „Predikningar (1841—1845, 5 dln)”, — en „Strödda Predikningar (1852)” zeer geroemd.