Floh (Jacob Hendrik), een verdienstelijk Nederlandsch schrijver, geboren te Crefeld in 1758, studeerde te Amsterdam en werd in 1783 beroepen als predikant bij de Doopsgezinde gemeente te Enschedé.
Zijne levendige belangstelling in de staatkundige bewegingen van zijn tijd en zijn eerlijk, opregt karakter waren oorzaak, dat hij in 1796 als volksvertegenwoordiger werd afgevaardigd naar de Nationale Vergadering der Bataafsche Republiek te 's Hage. Hij was er een der verdienstelijkste en werkzaamste leden, zoodat hij zich weldra benoemd zag tot secretaris bij de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Ligchaam des Bataafschen volks. Toch begonnen hem de politieke harrewarrerijen weldra te vervelen, zoodat hij zijne aanzienlijke betrekking nederlegde en naar Enschedé terugkeerde, waar men hem met groote blijdschap ontving. In 1800 werd hij er schoolopziener van het derde district en secretaris der provinciale commissie van onderwijs. Bij herhaling werd hij naar elders beroepen, maar hij bleef te Enschedé, en overleed aldaar den 25sten Maart 1830.
Hij was een werkzaam man, aan wien het onderwijs in Nederland veel verschuldigd is. Voorts onderscheidde hij zich op godsdienstig en staatkundig gebied door zijne vrijzinnige denkwijze. Reeds in de vorige eeuw was hij een voorstander van het beginsel, dat ook aan de Israëlieten het burgerregt moest worden toegekend, terwijl hij in 1796 tot de commis sie van volksvertegenwoordigers behoorde, die het besluit nam, om Kerk en Staat van elkander te scheiden. Van zijne geschriften vermelden wij: „Proeve eener beredeneerde verklaring der geschiedenis van ’s Heilands verzoeking in de woestijn (1790)”, — „Vertrouwelijke gesprekken over verlichting, vrijheid, gelijkheid (1795)”, — „Onderrigtingen, raadgevingen en wenken voor schoolonderwijzers (1808 en 1821)”, — „Gesprekken over de pokken en inenting van dezelve (1811)”, — „Iets over de ondoelmatigheid der voornaamste weeshuizen in het voormalig koninkrijk Holland (1811)”, — „Handleiding tot het oprigten en instandhouden van industriescholen (1813)”, — „Volksgeluk is zonder volksdeugd onbestaanbaar (1823)”, — terwijl 2 van zijne verhandelingen door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, ééne door de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, en ééne door de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam met goud werden bekroond.