Onder dezen naam vermelden wij:
André Hercule de Fleury, cardinaal en eersten minister van Lodewijk XV. Hij werd geboren te Lodève in Languedoc den 22sten Junij 1653, studeerde aan het collége der Jezuïeten, daarna aan het collége Harcourt te Parijs, en werd kanunnik te Montpellier en doctor der Sorbonne. Aan het Hof van Lodewijk XIV verwierf hij door zijn innemend voorkomen en zijn geestigen omgang de algemeene gunst, zoodat de Koningin en later ook de Koning hem tot aalmoezenier benoemden. In 1698 verhief Lodewijk XIV hem tot bisschop van Fréjus en belastte hem met de opvoeding van zijn kleinzoon, later Lodewijk XV. In den hagchelijken tijd van het regentschap behield Fleury de toegenegenheid van den hertog van Orléans. Deze, bemerkende hoezeer de jeugdige Koning gehecht was aan zijn leermeester, begiftigde laatstgenoemde met eene der hoogste geestelijke waardigheden in Frankrijk, — met het aartsbisdom Rheims, doch de benoemde wees het van de hand, omdat hij zijn kweekeling niet wilde verlaten. In 1726 werd hij cardinaal en niet lang daarna plaatste Lodewijk XV hem aan het hoofd van het ministérie. Wél was hij toen reeds 73 jaar oud, maar hij bestuurde met beleid en voorspoed de aangelegenheden des lands.
De oorlog wegens het Poolsche koningschap tegen Karel VI en het Duitsche rijk, in 1733 begonnen, eindigde in 1736 met een roemrijken vrede, die Lotharingen aan Frankrijk toevoegde. In 1740 werd hij door de gebroeders Belle-isle overreed, om deel te nemen aan den Oostenrijkschen Successie-oorlog, daar zij hem voorspiegelden, dat hij zonder groote moeite de legermagt van Oostenrijk zou kunnen vernietigen. Hij overleed echter vóór den afloop van dien strijd op den 29sten Januarij 1743. Toen Fleury zich met het bestuur der zaken belastte, bevond Frankrijk zich in een hagchelijken toestand. De financiën waren in wanorde, de handel kwijnde, het crediet was vernietigd, het Hof in minachting, de Kerk verdeeld, de bedorvenheid algemeen, en de verarmde,uitgeputte natie door eene buitenlandschen vijand bedreigd. Fleury was niet zoo trotsch als Richelieu en niet zoo listig als Mazarin, maar zocht de wonden van het oogenblik te balsemen. Zijn hoofddoel was het behoud des vredes. Gedurende zijn bewind bewerkte Frankrijk den vrede tusschen den Keizer van Duitschland en den Koning van Spanje, tusschen de Porte, Oostenrijk en Rusland, en meermalen werden pogingen aangewend, om ook eene verzoening tusschen Engeland en Spanje tot stand te brengen.
Claude Fleury, bekend als opvoeder van onderscheidene Koninklijke prinsen in Frankrijk en als een ijverig beoefenaar der Kerkgeschiedenis. Hij werd geboren te Parijs den 6den December 1640, ontving zijne opleiding aan het collége der Jezuïeten te Clermont, studeerde in de regten en werd in 1658 advocaat bij het geregtshof van het Parlement. Weldra echter trad hij in den geestelijken stand en belastte zich in 1672 met het onderwijs der jonge prinsen de Conti, die tegelijk met den Dauphijn werden opgevoed. Later droeg Lodewijk XIV hem de vorming op van zijn onechten zoon, den graaf »as» Vermandois, en eenige jaren na den dood van dezen (1683) werd Fleury tweede hofmeester van den prinsen vcm Bourgogne, Anjou en Berri, alsmede abt van het Cisterciënser klooster Loc-Dieu. Fleury deelde met Fénélon de zorg voor het onderwijs der Prinsen, en wijdde zijne vrije uren aan het schrijven van eenige belangrijke werken, die hem een zetel in de Académie bezorgden.
Toen de opvoeding der prinsen voltooid was, beloonde Lodewijk XIV hem met het priorschap van Argenteuil. Lodewijk XV benoemde hem wegens de gematigdheid, die hij in den strijd tusschen de Molinisten en Jansenisten betoond had, tot zijn biechtvader, doch wegens zijn hoogen leeftijd legde hij die betrekking een jaar vóór zijn dood neder, en overleed den 14den Julij 1723. Hij wordt geroemd als een geleerd, bescheiden, welwillend en regtschapen man. Van zijne werken noemen wij: „Moeurs des Israélites (1681)”, — “Moeurs des Chrétiens (1662, nieuwe uitgave 1802, 3 dln)”, — Traité du choix et de la méthode des études (1687 en later)”, — „Institution au droit ecclésiastique (1687, 2 dln)”, — en eene uitstekende „Histoire ecclésiastique (1691—1720, 20 dln)”, welke tot 1414 loopt, doch door Fabre (1726—1740, 26 dln) en door Alexandre Lacroix tot 1778 werd voortgezet. Er bestaat eene Latijnsche vertaling van dat werk met de vervolgen in 85 deelen. Na den dood van Fleury verschenen nog zijne „Discours sur les libertés de l’église gallicane (1724 en later)”.
Eduard, baron Fleury de Chaboulon, kabinetssecretaris van Napoleon I na zijn terugkeer van Elba. Hij werd geboren in 1779 en was reeds op 15-jarigen leeftijd aanvoerder van een bataljon der nationale garde. Den 5den October 1795 trok hij met een troep Parijzenaars op tegen de Nationale Conventie, werd in hechtenis genomen en behield het leven, omdat men medelijden had met zijne jeugdige roekeloosheid. De minister Fermont plaatste hem bij het departement van Financiën, en zijne eerlijkheid bewaarde de schatkist voor schandelijke rooverij. Als auditeur van den Staatsraad was hij voorts werkzaam bij het bestuur der domeinen, en maakte zich vervolgens verdienstelijk als sous-préfect in het departement der Meurthe.
Toen de Verbondene Mogendheden naar Frankrijk oprukten, vervoegde hij zich als auditeur bij Napoleon, die hem eenige zendingen alsmede de préfectuur te Rheims opdroeg. Hier deed hij volgens ontvangen bevel de stormklok luiden en het volk te wapen roepen, hoewel de vijandelijke aanvoerder gedreigd had, eiken ambtenaar vogelvrij te zullen verklaren, die het waagde, het volk van wapens te voorzien. Niettemin deed Fleury nog krachtige proclamatiën verspreiden op het oogenblik, toen de Russen Rheims stormenderhand innamen. Om zich aan de nasporingen des vijands te onttrekken, hield hij zich schuil in de stad, totdat de komst van Napoleon hem redding verschafte. Na de Restauratie begaf hij zich naar Italië, doch gedurende de Honderd dagen keerde hij naar Frankrijk terug, werd kabinetsecretaris van Napoleon en zag zich met eene zending naar Basel belast. Na den afstand van den Keizer ging hij naar Londen, waar hij het belangrijke werk schreef: „Mémoires pour servir a l’histoire du retour et du regne de Napoleon en 1815”. Later keerde hij naar Frankrijk terug, werd lid van de Kamer van Gedeputeerden, en overleed den 28sten September 1835.
Emile Félix Fleury, een Fransch generaal. Hij werd geboren te Parijs den 23sten December 1815, ontving zijne opleiding aan het collége-Rollin, verloor in korten tijd zijn vermogen, en kwam in 1837 in dienst bij het corps der spahi’s in Algérië. Daarmede nam hij deel aan 11 veldtogten en werd 3-maal gewond en evenzoo vaak in de dagorders eervol vermeld. Zijne dapperheid bezorgde hem tevens eene snelle bevordering, zoodat hij in 1848 als escadronschef naar Frankrijk terugkeerde, waar hij met geestdrift de zaak van Napoleon omhelsde en door dezen tot ordonnans-officier benoemd werd. In 1851 nam hij deel aan de expeditie in Kabylie en werd er door een kogel aan het hoofd zwaar gewond.
Na zijne genezing werd hij in het nieuwe Keizerrijk commandant van het regiment der guides en in 1861 en 1862 adjudant des Keizers, eerste stalmeester der kroon en directeur-generaal der Keizerlijke stoeterijen. In 1865 werd hij senator en in 1866 groot-stalmeester, terwijl hij meermalen met staatkundige zendingen belast werd. Toen tegen het einde van 1866 Venetië in het Koningrijk Italië werd ingelijfd, begaf hij zich naar koning Victor Emanuël te Florence, en in 1869 als gezant naar Petersburg. Hij werd officier van het Legioen van Eer in 1849, groot-officier in 1859, brigadegeneraal in 1860 en divisie-generaal in 1863, terwijl de Czaar hem in 1864 het grootkruis der St. Anna-orde met brillanten verleende. Gedurende den oorlog van 1870 had hij geen commando, daar hij aan het Russische Hof vertoefde, en sedert den val van het jongste Keizerrijk leeft hij ambteloos in Frankrijk.