Fiésco (Giovanni Luigi), eigenlijk de'Fiéschi, graaf van Lavagna, geboren uit een aanzienlijk geslacht te Genua in 1524 of 1525, kwam door den dood zijns vaders reeds vroeg in het bezit van een aanzienlijk vermogen. Uit ijverzucht tegen de invloedrijke familie Doria, inzonderheid jegens Gianettino Doria, den neef van den beroemden doge Andréa Doria, en bij het woeden der Keizerlijke en der Franschgezinde partijen, besloot hij met zijne broeders Geronimo en Ottoboni en met zijne vrienden den ondergang der Doria's te bewerken. De nacht van 1 op 2 Januarij 1547 was bestemd tot uitvoering van zijn plan. De neef van den doge werd doorstoken, doch de doge ontsnapte.
Fiésco had zich terstond naar de haven op de galeijen begeven, maar bij het omslaan van eene boot viel hij in het water en verdronk. Toen dit ongeval den volgenden ochtend bekend werd, legde het volk de wapens neder, die het om zijnentwil had opgevat, en de zamenzwering nam een einde met het verleenen van vergiffenis aan de schuldigen. Later echter bragt Andréa Doria het zoover, dat het besluit van schuldvergiffenis nietig werd verklaard, waarna de goederen der Fiésco's in beslag genomen en zij zelve voor altijd uit Genua verbannen werden. De gemalin van Fiésco was Eleonora Cybo, de zuster van den eersten prins van MassaCarrara. Zij begaf zich na den mislukten aanslag en den dood van haren echtgenoot naar Massa, waar zij later in het huwelijk trad met den Toscaanschen generaal Chiappi Vitelli, die aan de zijde der Spanjaarden in de Nederlanden streed en in 1576 bij Zierikzee sneuvelde. Schiller heeft aan de zamenzwering van Fiésco de stof ontleend voor een treurspel.
