Feestdagen noemt men dagen, die plegtig worden gevierd, omdat zij belangrijke gebeurtenissen in herinnering brengen, welke betrekking hebben op de godsdienst. Van ouds hadden daarop blijde volksfeesten plaats, verbonden met optogten, offeranden, feestelijke spelen, maaltijden enz. Talrijk waren vooral de feestdagen bij de Grieken en Romeinen, en zij werden met grooten luister gevierd. Ook de Egyptenaren verheerlijkten de gedachtenis der komst van Osiris, het geboortefeest van Hippócrates, enz., en de Perzen vierden het feest van Mithras.
Met vasten en reinigingen zocht men zich gewoonlijk voor te bereiden voor die plegtigheden. Ook de Israëlieten hebben groote feesten, zooals het Paasch-, Pinkster- en Loofhuttenfeest, den grooten Verzoendag en het Nieuwjaarsfeest. Voor hen is de Sabbath een wekelijksche feestdag, en bij de Mohammedanen geldt als zoodanig de Vrijdag. Laatstgenoemde vieren voorts het Beiram- en het Ramadan-feest. In de Christelijke Kerk ontstond eene lange reeks van feestdagen ter herinnering aan de belangrijkste gebeurtenissen in den levensloop van Christus en in de geschiedenis der Christelijke Kerk.
Men verdeelt ze op zeer verschillende wijzen. Vooreerst in wekelijksche en jaarlijksche: tot de eerste behoren de Zondagen, en tot de laatste de groote feesten, zooals Paschen, Pinkster en Kerstmis, en de kleine, zooals het Nieuwjaarsfeest, de gedenkdagen der Apostelen enz. Ook spreekt men van beweegbare feestdagen, die zich naar den veranderlijken tijd van het Paaschfeest regelen, — en van onbeweegbare, die steeds op denzelfden datum vallen, zooals het Kerstfeest, het Nieuwjaarsfeest, enz., — alsmede van gewone, die telken jare op gezette tijden terugkomen, en buitengewone, die van overheidswege worden verordend. Ook heeft men geheele of halve feestdagen, naar mate de geheele of de halve dag er mede gemoeid is, — en eindelijk algemeene en bijzondere, te weten zulke, die door de geheele Christenheid, of zulke, die door bepaalde kerkgenootschappen gevierd worden. De avond vóór den feestdag draagt den naam van vier-avond.
Het aantal feestdagen was in de eerste eeuw na het ontstaan der Christelijke Kerk nog zeer gering. De Christenen uit de Israëlieten behielden hunne voormalige feestdagen, maar gaven hieraan eene Christelijke kleur. Men bleef den Sabbath heilig houden, maar daarnaast vierde men reeds in de eerste eeuw den Zondag. In het midden der 2de eeuw begon het Paaschfeest tot de algemeene feesten te behooren, — daarbij kwam tegen het einde dier eeuw het Epiphania-feest, — en in het midden der 4de eeuw het Kerstfeest. Na dien tijd hield de Sabbathsviering bij de Christenen op. Toen vervolgens de Kerk over den Staat begon te heerschen, werden alle uitspanningen op den Zondag meer en meer verboden, en sedert Justinianus stonden op de feestdagen alle werkzaamheden stil. Men hield dan liefdemaaltijden, en de armen werden door de rijken van het noodige voorzien.
Allengs ontwikkelde zich in de Christelijke Kerk een 3-voudige cyclus van feestdagen, die zich als het ware groepeerden om het Kerstfeest, het Paaschfeest en het Pinksterfeest. Daardoor werd de geheele geschiedenis van Jezus van zijne komst in de wereld tot aan zijne verheerlijking voorgesteld. Tusschen die groote feesten plaatste men de gedenkdagen der Apostelen, der Martelaren en der Heiligen, terwijl in de 5de en 6de eeuw vele feesten in zwang kwamen, die betrekking hadden op Maria. Daar de vereering der Heiligen zóó sterk toenam, dat men aan hen en somtijds aan 2 of 3 van hen al de vrije dagen moest wijden, begon men in den aanvang der 9de eeuw het Allerheiligen-feest te vieren, om alzoo geen enkelen Heilige over te slaan, en daarop volgde het Allerzielenfeest. In de 12de eeuw ontstond het feest der Onbevlekte ontvangenis, in de 13de eeuw het Rozenkrans-feest, in de 14de eeuw het feest der Kruisvinding, enz., zoodat eindelijk in de 16de eeuw de helft der dagen des jaars in gewigtige feestdagen herschapen was. Door de Kerkhervorming werden vele Kerkelijke feestdagen afgeschaft, en de Protestanten behielden het Kerst-, Paasch-, Hemelvaarts- en Pinksterfeest, den goeden Vrijdag en den Nieuwjaarsdag. In de 18de eeuw heeft men intusschen ook bij de R. Katholieken het aantal feestdagen aanmerkelijk verminderd doordien de minder belangrijke op de daarop volgende Zondagen werden verlegd. In Frankrijk werden gedurende de Revolutie — tot aan 1793 — alle Kerkelijke feestdagen afgeschaft.
Geven de Kerkelijke feestdagen gelegenheid, om de aandacht bij godsdienstige belangen te bepalen, het is evenzeer waar, dat een overtollig aantal feestdagen hoogst nadeelig werkt op de welvaart der arbeidende bevolking, en dat de gedwongen ledigheid van zulke dagen maar al te dikwijls aanleiding geeft tot losbandigheid. Voor hen, die zich hieraan overgeven, ware het beter, zoo men hun tevens gelegenheid gaf, om nuttigen arbeid te verrigten.
Behalve Kerkelijke feestdagen hebben de volken hunne gedenkdagen, die betrekking hebben op zegenrijke of roemrijke feiten uit hunne geschiedenis, — en men viert desgelijks feestdagen in den huiselijken kring, bijvoorbeeld verjaringsfeesten, enz.