Falk. Onder dezen naam vermelden wij:
Jeremias Falk of Falck, een verdienstelijk teekenaar en graveur. Hij werd geboren te Dantzig in 1629 en overleed aldaar in 1739. Hij begaf zich eerst naar Parijs, waar hij werkte onder de leiding van Chaveau, en vervolgens naar Nederland, waar hij etsen en gravures vervaardigde voor de verzameling van Reynst. Later verfoeide hij aan het Hof in Zweden en in Denemarken en sleet zijne laatste levensjaren in Dantzig. Hij heeft een aantal portretten gegraveerd, en ook gravures geleverd naar schilderijen van Guercino, Caravaggio, Sciavone, Tintoretto, Bloemaert', enz. Ook heeft hij een werk met platen ten behoeve van goudsmeden uitgegeven; het is opgesteld in de Latijnsche taal en zeer zeldzaam.
Johannes Danièl Falk, een verdienstelijk Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Dantzig den 28sten October 1768 en onderscheidde zich reeds vroeg door eene ongemeene leergierigheid, welke hij moeijelijk bevredigen kon, daar zijn vader, een behoeftig pruikenmaker, hem aan den handenarbeid zette, toen hij nog naauwlijks kon lezen en schrijven. Toch slaagde hij er in, zich de werken te verschaffen van Gellert, Wieland, Lessing, enz. Om zijn toestand te verbeteren, liep hij weg met het voornemen, om de zee te bevaren, doch toen hij eenige dagen langs het strand had omgezworven zonder zijn doel te bereiken, zag hij zich genoodzaakt, om naar de vaderlijke woning terug te keeren. Eindelijk kreeg hij van zijn vader verlof, om te studéren, zoodat hij op 16-jarigen leeftijd het gymnasium zijner geboortestad bezocht en zich vervolgens naar Halle begaf. In 1793 vestigde hij zich als privaat-docent te Weimar en maakte er zich in 1804 bij de komst der Franschen zóó verdienstelijk, dat de Groothertog hem tot legatieraad benoemde. Nog grootere verdiensten verwierf hij in 1813 door het stichten van het „Genootschap der vrienden in nood'’, hetwelk zich ten doel stelde, om verlatene en verwaarloosde kinderen voort te helpen tot het aanleeren van eenig nuttig handwerk. Door zijne rustelooze bemoeijingen kwam eene school tot stand, welke in 1829 door den Groothertog in een opvoedingsgesticht voor verwaarloosde kinderen herschapen werd.
Het draagt den naam van „Gesticht van Falk”. Hij overleed den 14den Februarij 1826. Als schrijver trad hij het eerst op met hekeldichten, welke door Wieland zeer geroemd werden. „Der Mensch und die Helden; zwei satyrische Gedichte (1798) ’, — en „Die Gräber von Bern und die Gebete (1799)’’ zijn ongemeen geestig. De volgende vonden minder bijval, hoewel de zeven jaargangen van zijn „Taschenbuch für Freunde der Scherzos und der Satyren (1797—1803)” veel goeds bevatten, en zijn „Prometheus (1803)'’ door velen geroemd werd. Zijn boek „Leben, wunderbaren Reisen und Irrfahrten des Johannes von der Ostsee (1805)" bleef onvoltooid. Van 1806 en 1807 gaf hij het jaarboek „Grotesken, Satiren und Naivetäten” in het licht. Daarna verschenen zijne „Oceaniden (1812)”, — en zijn „Classisches Theater der Engländer und Franzosen (1812)”. Het derde eeuwfeest der Hervorming vierde hij met 2 schoone gedichten, getiteld „Falck’s Liebe, Leben und Leiden in Gott (1817)”; — voorts verschenen zijne „Auserlesene Schriften (1818,3 dln)”,— en na zijn dood een „Volksspiegel zur Lehre und Warnung (1826)'’, benevens eene nieuwe verzameling zijner „Satirische Werke (1826, 7 dln)”, en eindelijk „Goethe aus näherm persönlichen Umgänge dargestellt (1832, 3de uitgave 1856)’’.
Falk, minister van Eeredienst in Pruissen. Hij werd geboren te Bredau in 1827, bekleedde achtereenvolgens aanzienlijke regterlijke betrekkingen en hooge waardigheden bij het departement van Justitie, zag zich in 1872 belast met de portefeuille van Eeredienst en heeft zich vooral onderscheiden door zijne krachtige en welgeslaagde pogingen, om het toezigt op het onderwijs aan de kerkgenootschappen te ontnemen en er den Staat mede te belasten — alsmede door zijne medewerking tot het besluit, om de Jezuïeten uit Duitschland te verbannen, terwijl dat werk door de hoogstwaarschijnlijke invoering van het verpligt burgerlijk huwelijk zal worden gekroond.