Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fagel

betekenis & definitie

Fagel is de naam van een aanzienlijk Nederlandsch geslacht, hetwelk een aantal verdienstelijke mannen heeft opgeleverd. Van hen noemen wij:

Franciscus Fagel, schepen en griffier van Brugge, in 1582 gecommitteerde ter StatenGeneraal te Antwerpen.

François Fagel, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 30sten Mei 1585, was lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeelanden West-Friesland, en overleed den 2den Maart 1644.

Henric Fagel, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 13den Junij 1617, was eerst raadsheer in den leenhove van Brabant, en in 1672 griffier der Staten-Generaal; hij werd algemeen geroemd als een man van groote bekwaamheid, en overleed den 11den Februarij 1690 (volgens anderen den 12den Februarij 1700).

François Fagel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 3den Junij 1618 en was eerst lid, later voorzitter van den Hoogen Raad. Hij overleed den 12den November 1680. — Zijn broeder Nicolaus, geboren den 21sten Julij 1620, was postmeester-generaal van Gelderland, en overleed in December 1695.

Gaspar Fagel, een zoon van laatstgenoemden François. Hij werd geboren te 's Hage in 1629, studeerde te Utrecht, werd in 1609 pensionaris van Haarlem, in 1670 griffier der Staten-Generaal, en in 1672 als raadpensionaris de opvolger van Johan de Witt, grootzegelbewaarder en stadhouder van de leenen van Holland en hoogheemraad van Rijnland. Hij overleed te ’s Hage den 15den December 1688.

Het leven van dezen beroemden staatsman staat in het naauwste verband met de geschiedenis van ons Vaderland. Aanvankelijk een voorstander van het Eeuwig Edict, waarbij de vorsten van Oranje vervallen waren verklaard van het stadhouderschap, begunstigde hij later de verheffing van den Prins, leidde hem in ter Statenvergadering en stond hem vervolgens als raadsman trouw ter zijde. Reeds bij het leven van de Witt had hij blijken gegeven van moed en standvastigheid in het rampjaar 1672, daar hij bij de neerslagtigheid van laatstgenoemden staatsman betuigde, „dat het slechts aankwam op cordaatheid en kloeke resolutie, daar Holland en Zeeland alles bezaten, wat tot een langen, dapperen tegenweer noodig was’’. Hij verzette zich met kracht tegen het gevoelen van velen, die tot eiken prijs vrede wilden maken met Frankrijk, en hij zeide tegen een van het gezantschap, hetwelk volmagt had om daarover te onderhandelen: „Het staat u vrij, uw vaderland te verkoopen, maar het zal u veel moeite kosten, om dit aan den kooper over te leveren'’. Op denzelfden dag, toen de gebroeders de Witt vermoord werden, zag hij zich tot raadpensionaris benoemd. Door zijn beleid bragt hij het zoo ver, dat Nederland bestand was tegen de aanvallen van Frankrijk en Engeland, terwijl hij zorgde voor de verheffing van Willem III en later den togt van dezen naar Engeland bevorderde.

Hij was de steller van het manifest, hetwelk de Vorst bij die gelegenheid openbaar maakte. Kort daarna stierf hij, en Willem III betuigde: „Nu heeft de Staat zijn getrouwsten dienaar en ik mijn besten vriend verloren”. Het oordeel over zijn karakter is intusschen zeer verschillend. Dit echter is zeker, dat hij zich niet alleen onderscheidde door moed en standvastigheid, zooals wij reeds zeiden, maar ook door onbaatzuchtigheid en trouw, door ongemeenen ijver en zeldzame nederigheid. Hij was een man, die in zijne gewigtige betrekking door zijne groote talenten een belangrijken invloed had op de aangelegenheden van Nederland, ja, op die van geheel Europa.

Benjamin Fagel, heer van ter Meer, een broeder van den voorgaande. Deze werd in 1674 benoemd tot raadsheer in het Hof van Holland en overleed den 14den Julij 1705. — Zijn zoon François (✝ 1718) was schepen en raad te Haarlem, gecommitteerde in de Admiraliteit, en gedeputeerde ter Staten-Generaal, — en zijn kleinzoon François Benjamin, kinderloos overleden in 1784, was baljuw en stadhouder der leenen van Brederode, raad en burgemeester van Haarlem.

François Fagel, een zoon van Henric Fagel. Hij werd geboren den 20sten December 1659, was als tweede griffier bij zijn vader werkzaam, en werd in 1700 diens opvolger als eerste griffier der Algemeene Staten. Eene reeks van jaren was hij door zijne omzigtigheid en schranderheid de steun van onze magtige Republiek, ontving eerst in 1744 een eervol ontslag, en overleed in 1746. — Zijn broeder Cornelis Gerrit, geboren den 20sten September 1663, was raadsheer in het Hof van Holland en commissaris-politiek op de Synodale vergaderingen in Noord-Holland.

Henric Fagel, een zoon van Cornelis Gerrit. Hij werd geboren in 1706 en was in 1744 de opvolger van zijn oom François in de betrekking van griffier der Algemeene Staten. Hij was een man van grooten invloed en een ijveraar voor het Huis van Oranje, zoodat vooral ook hij in 1747 de verheffing bevorderde van Willem IV. Zeer deelde hij in de gunst van dezen Vorst, voorts in die van prinses Anna en vervolgens in die van Willem V. Te midden der staatsonlusten wist hij zich met schranderheid staande te houden, en toen zijn zoon hem ontviel, wist hij te bewerken, dat zijn kleinzoon tot tweeden griffier benoemd werd. Voorts was hij een voorstander der wetenschap, vermeerderde de uitgebreide boekerij van zijn geslacht, en overleed den 19de November 1790.

François Fagel, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 11den September 1740, studeerde te Leiden in de regten, alsmede in de letteren, deed wetenschappelijke reizen door Zwitserland, Italië, Frankrijk en Engeland, onderscheidde zich zoowel door buitengewone talenten als door de beminnelijkste eigenschappen, werd als tweede griffier bij zijn vader geplaatst, doch overleed reeds den 28ste Augustus 1773.

Hendrik, baron Fagel, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in Maart 1765, studeerde te Leiden in de regten, onderscheidde zich door zijne bekwaamheid, werd in 1787 als tweede griffier aan zijn grootvader toegevoegd, en volgde dezen op in 1790. Hij was alzoo sedert 1672 de zesde van zijn geslacht die dit gewigtig ambt bekleedde. In 1794 werd hij met van de Spiegel gemagtigd, om een verbond te sluiten met Engeland en Pruissen, en vervolgens ging hij als buitengewoon gezant naar Engeland. Na de weldra volgende Omwenteling werden zijne goederen in beslag genomen, totdat hij zich in persoon zou verantwoord hebben, doch hij bleef getrouw aan het Vorstenhuis van Oranje en keerde eerst met Willem I naar Nederland terug. Deze verhief hem in den adelstand en zond hem in 1813 als ambassadeur naar Engeland. In 1824 keerde hij naar 's liage terug en overleed aldaar den 22sten Maart 1838. Hij was grootkruis van de orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid der Ridderschap van Holland en ridder van de Guelphen-orde.

Jacob, baron Fagel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren in November 1767, studeerde te Leiden in de regten, en werd in 1793 gevolmagtigd minister van Hunne Hoog-Mogenden aan het Deensche Hof. In 1795 teruggeroepen, leefde hij tot in 1813 ambteloos, doch werd in dit jaar met de generaal de Perponcher naar Engeland gezonden, om den prins van Oranje tot het aanvaarden van het bewind over de Nederlanden uit te noodigen. Later zag hij zich benoemd tot lid van den staatsraad, voorts tot commandeur van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed te Genève den 21sten April 1835. — Zijn zoon François Hendrik Robert René, kamerheer des Konings, is de laatste mannelijke telg van dit beroemd geslacht.

François Willem, baron Fagel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 4den October 1768, trad in zeedienst, streed onder het commando van den toenmaligen kapitein van Kinsbergen bij Doggersbank (1781), en klom op tot den rang van kapitein. Hij kwam in 1817 op pensioen, was ridder der Militaire Willems-orde 3de klasse, en overleed te ’s Hage den 15den Februarij 1856.

Robert, baron Fagel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te ’s Hage den 10de Maart 1771, trad reeds vroeg in dienst, vergezelde in 1795 den prins van Oranje naar Engeland, werd in 1814 kolonel-adjudantvan den Souvereinen Vorst, daarna luitenant-generaal, en eindelijk gevolmagtigd minister aan het Fransche Hof. Hij bekleedde deze betrekking tot in 1854 en overleed te Parijs den 26sten December 1856. Hij was lid der Ridderschap van Holland, generaal der infanterie, commandeur der Militaire Willems-orde, grootkruis van den Nederlandschen Leeuw en van de Eikenkroon, van den Rooden Adelaar van Pruissen en van de Leopolds-orde van Oostenrijk, alsmede groot-officier van het Legioen van Eer.

Willem Jacob, baron Fagel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te ’s Hage in Januarij 1774, trad aanvankelijk in de zeedienst, doch werd later ministerresident van koning Willem I aan het Hof van Portugal. Hij was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en overleed te Lissabon den 17den November 1822.

François Nicolaas, baron Fagel, een zoon van Nicolaas Fagel, vroeger genoemd. Hij was geboren te Nijmegen in 1645, werd opgeleid tot de krijgsdienst, onderscheidde zich als vaandrig bij de belegering van Maastricht door de Franschen en werd weldra kapitein. Voorts zag hij zich achtereenvolgens bevorderd tot luitenant-kolonel, kolonel en brigadier, behaalde nieuwe lauweren in den slag bij Fleurus (1690) en bij de verdediging van Bergen (1691) en werd door koning Willem benoemd tot generaal-majoor. Bij de belegering van Namen trof hem een musketkogel, die naderhand onder het schouderblad werd weggesneden. Kort daarna bevorderd tot luitenant-generaal, droeg hij bij tot de redding van Nijmegen, en nam deel aan de belegering van Bonn en aan den slag bij Ekeren, waar hij zijne soldaten, bij gebrek aan kogels, de knoopen van den rok op de geweren deed laden. In 1704 en 1705 voerde hij als veldmaarschalk het bevel over de Nederlandsche en Engelsche hulptroepen in Portugal.

Hij veroverde Valencia de Alcantara stormenderhand, doch gebrek aan medewerking dwong hem, het beleg van Badajoz op te breken. Hij verzocht zijn ontslag, keerde in 1705 naar Nederland terug, droeg bij tot de verovering van Oostende en nam deel aan de gevechten bij Wijnendaal en bij Ramelies, aan den slag bij Malplaquet, aan de verovering van Doornik en aan het beleg van Bethune. Vooral behaalde hij grooten roem door de overmeestering van Bouhain (1711), en eindigde zijne krijgsmansloopbaan in 1712 door het innemen van Quesnoy. Na den Vrede van Utrecht werd hij gouverneur van Sluis, en overleed aldaar den 23sten Februarij 1718. Hij wordt geroemd als een schrander en dapper veldheer, die zich zoowel onderscheidde door minzame zorg voor zijne soldaten als door liefde tot zijn Vaderland.

< >