Eytelwein (Johann Albert), een verdienstelijk burgerlijk ingenieur, werd geboren te Frankfort aan de Main den 31sten December 1764. Reeds als 15-jarige knaap nam hij dienst bij de Pruissische artillerie en beijverde zich, om grondige kennis te verkrijgen van de theorie. Toen hij als luitenant zijn ontslag nam, werd hij aangesteld tot inspecteur der dijken aan de Oder en in 1794 bevorderd tot opperbouwraad. Allengs klom hij op in rang, nam in 1830 zijn ontslag, en overleed den 18den Augustus 1848.
Hij was lid van de Académie van Wetenschappen te Berlijn, en hij heeft op het gebied van den waterbouw hoogst belangrijke diensten bewezen. Van zijne geschriften noemen wij het voortreffelijke werk: „Practische Anweisung zur Construction der Faschinenwerke an Flüssen und Strömen (1800)”, — voorts schreef hij: „Practische Anleitung zur Wasserbaukunst (1802—1808, 2de uitgave 1809)”, — „Handbuch der Mechanik fester Körper und der Hydraulik (1801, 3de uitgave 1842)”, — „Handbuch der Statik fester Körper (1808, 3 dln.)”, —- en „Grundlehren der höhern Analysis (1824 2 dln.).” Eyth (Eduard)
Eyth (Eduard), een Duitsch schrijver en dichter, geboren te Heilbronn in 1809, bezocht het theologisch seminarium te Maulbronn en vervolgens het theologisch stift te Tübingen, waarna hij in 1841 hoogleeraar werd aan het theologisch seminarium te Schönthal. Hij schreef: „Griechische Gedichte (1831)”, — „Klassiker und Bibel in den niederen Gelehrtenschulen (1838—1840)”, — „Harfenklänge aus dem Alten Bunde (1838)”, — „Gedichte (1843, 2de uitgave 1851)”,— „Mnemonische Geschichtstafeln (1844—1845)”, — en leverde voorts een dichterlijke vertaling van „Koning Oedipus” van Sóphocles.