Essen is eene bloeijende arrondissementshoofdstad in het Pruissische district Düsseldorf. Zij ligt in een vruchtbaar oord, waar de bodem tevens belangrijke delfstoffen oplevert, is het vereenigingspunt van 3 spoorwegen en telt ruim 30.000 inwoners, van welken 20.000 tot de R. Katholieke Kerk behooren.
Men heeft er een gymnasium en eenige scholen van middelbaar onderwijs, benevens 5 kerken, waaronder een uit de 9de eeuw en in het bezit van eene zevenarmige bronzen lichtkroon, haar door de abdis Mechtildis, eene zuster van keizer Otto II, in 998 geschonken. Voorts vindt men er eenige aanzienlijke gebouwen, onderscheidene instellingen van weldadigheid en eene merkwaardige waterleiding.
De stad is haren bloei vooral verschuldigd aan de steenkolenmijnen in haren omtrek. In 1863 haalden 10.500 arbeiders er uit 67 groeven 45 millioen tolcentenaars steenkolen, die langs zij-spoorwegen naar den hoofdspoorweg werden vervoerd. Voorts heeft men er de wereldberoemde gietstaal-fabrieken van Krupp (zie aldaar), die reeds in 1865 omstreeks 8000 werklieden bezig hielden en zich uitstrekten over een terrein van 700 Pruissische morgen. Daarenboven heeft men er nog andere ijzerfabrieken, en het delven van ijzererts is er desgelijks een belangrijke tak van nijverheid.
Hier ter plaatse werd in 873 door bisschop Alfred van Hildesheim een klooster van Benedictijner nonnen gesticht. De abdis Hagona, eene zuster van keizer Hendrik I, omringde haar met muren in de eerste helft der 10de eeuw. Het stift werd door groote giften zóó aanzienlijk, dat het in 1265 tot een Keizerlijk stift en de abdis tot vorstin verheven werd. Eerst waren de graven Berg-Altona en van der Mark, later de hertogen van Gulik, Kleef en Berg beschermvoogden dier stichting.
In 1802 werd zij echter met een grondgebied van 3 □ geogr. mijlen en 2 steden (Essen en Steele) door Pruissen in bezit genomen, in 1806 bij het hertogdom Berg ingelijfd, en in 1813 weder aan Pruissen toegekend.