Erts noemt men op het gebied van den mijnbouw zulke delfstoffen of delfstoffelijke verbindingen, die zooveel metaal bevatten, dat dit laatste er met voordeel uit te bekomen is. Dit laatste hangt natuurlijk af van de waarde van het metaal. Gesteente, dat slechts 1% ijzer bevat (als oxyde, verbonden met koolzuur of zwavel) noemt men geen erts, maar een gesteente met 1% goud draagt wel degelijk dien naam. Men maakt ook wél dit onderscheid tusschen erts en metaal, dat men door eerstvermelden naam verbindingen aanduidt van metalen met zuurstof, zwavel, arsénik enz., en met laatstgemelden daarentegen metalen in gedegen toestand.
Tot de gewone ertsen behooren alzoo loodglans, zinkblende, koperkies, fahlerts, vermiljoen, roodgiltiger-erts, enz. Ertsen en ook gedegene metalen komen op zeer verschillende wijzen in de aardkorst voor, — somtijds ingesprenkeld in de rotsmassa’s, zooals goud, tinerts en magneetijzererts, — somtijds in regelmatige lagen, evenwijdig aan de boven- en benedenlagen, zooals vele soorten van ijzererts, koperlei enz., — somtijds in onregelmatige blokken tusschen verschillende gesteenten, zooals wel eens het geval is met magneetijzersteen, — somtijds, als vulling van spleten of kloven, in de gedaante van ertsgangen, zooals zilver-, koper-, lood- en kobalterts, — en somtijds in losse gruis-, zand- en klei-hoopen aan de oppervlakte der aarde. Daar uit de ertsen van laatstgenoemden vorm het metaal door wasschen of uitspoelen verkregen wordt, dragen zij in het Duitsch den naam van „Seifenlagern (zeeplagen)”. Uit deze verkrijgt men vooral goud en platina, alsook tin (zie onder Banka).