Erts of brons is van ouds bij ons, evenals bij de Grieken en aes bij de Romeinen, de naam van koper of althans van zulke metaalmengsels, waarin koper het hoofdbestand deel uitmaakt, terwijl er tin, lood, zink of zilver in geringere hoeveelheid bijgevoegd wordt. Zulke legéringen waren bij de Grieken reeds ten tijde van Homerus bekend en werden tot vervaardiging van wapens en van snijdende werktuigen gebruikt, —desgelijks bij de Egyptenaren en Romeinen. Bij de Grieken werden Rhoïcus en Theodorus, kunstenaars uit Samos (ongeveer 675 vóór Chr.), voor de uitvinders gehouden van dat erts, en het werd door de voornaamste kunstenaars tot het gieten van standbeelden gebruikt. De ertssoorten van Delos, Aegina en Corinthe waren het meest beroemd.
De Romeinen bezaten reusachtige bronzen standbeelden, die zich door zuiverheid van vorm en door geringe dikte onderscheiden. Enkele overgeblevene kunstgewrochten — vooral in het muséum te Napels — geven daarvan getuigenis. Ook in de middeleeuwen, maar vooral in den nieuweren tijd heeft men brons aangewend tot het vervaardigen van monumentale kunstwerken (zie Brons), en vooral van voorwerpen van dagelijksch gebruik, alsmede van kanonnen, klokken, enz. De bewoners van midden- en noord-Europa, die zich aanvankelijk met steenen behielpen, leerden later het brons en nog later het ijzer kennen. Deze tijdperken hunner ontwikkeling zijn diensvolgens met de namen van steenen, bronzen en ijzeren tijdperk bestempeld.