Wat is de betekenis van ernst?

2023-05-30
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

ernst

Het begrip ernst heeft 3 verschillende betekenissen: 1) serieuze stemming. serieuze stemming waarin iemand zich onthoudt van oppervlakkigheid, lichtvaardigheid, spot of scherts; ook: de blijk daarvan op iemands gezicht; serieusheid; seriositeit. 2) mate waarin iets ernstig is. mate waarin iets ernstig is. 3) iets wat men serieus...

Lees verder
2023-05-30
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Ernst

Dit is een van de weinige Germaanse namen waarvan geen samenstellingen bestaan. De betekenis is 'ernst (in de strijd)', zie ernst. De naam heeft zich vooral vanuit Duitsland verbreid, waar hij in aristocratische kringen geliefd was. Hij was daar al vroeg populair door de invloed van de sage van hertog Ernst von Schwaben, in het oude volksboek 'hert...

Lees verder

Direct toegang tot alle 20 resultaten over ernst?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Ernst

Ernst - Eigennaam 1. (mannelijke naam) jongensnaam

Lees verder
2023-05-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ernst

ernst - zelfstandig naamwoord 1. toestand waarin je geen grapjes maakt ♢ in deze situatie is ernst geboden Zelfstandig naamwoord: ernst de ernst

Lees verder
2023-05-30
Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Ernst

aartshertog van Oostenrijk. *15.6.1533 Wenen. ✝ 20 of 21.2.1595 Brussel; tweede zoon van keizer Maximiliaan II; 1594-95 landvoogd van de Spaanse Nederlanden. waarbij Filips II de bedoeling had. dat hij zijn dochter Isabella zou huwen, die dan de Nederlanden als bruidschat zou krijgen. Gedurende zijn korte bewind werd hij sterk beïnvloed door I...

Lees verder
2023-05-30
Historische figuren van de Lage Landen

Dankers en Verheul (1965)

Ernst

Hubertus Cornelis Antonius (geb. 1917) Bisschop van Breda sinds 1967, voordien o.a. professor in de moraalwetenschappen aan het groot seminarie te Hoeven (1947-57) en directeur van het catechistencentrum te Breda (1957-66). Beschouwd als de meest progressieve Nederlandse bisschop. Voorzichtig in zijn uitlatingen; zijn ideeën zijn te vinden in...

Lees verder
2023-05-30
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Ernst

I.m De grondbetekenis is 'vastberaden optreden’, in het bijzonder in de strijd, vandaar 'ernst (in de strijd)’. Vgl. Got. arni-ba, bijwoord met de betekenis ‘zeker, vast’, bijv. nw. >arn-eis; Oudhoogduits emust, Middelhoogduits ernest, ernst 'ernst, strijd’; Oudsaksisch ernust 'ernst, strijdlust&...

Lees verder
2023-05-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ernst

s., earnst, ynmoed, ynfierenheit; het is —, it is tinken, mienens; de verkering is —, it is sib wurk (mei dy twa).

2023-05-30
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Ernst

1. ernst; das ist nicht Ihr Ernst, dat meent u niet; nun wird’s Ernst, nu wordt ’t menens; allen Ernstes, in alle ernst. 2. ernst, ernstig; eine Sache ernst nehmen, een zaak ernstig, als ernst opvatten; Ernstes und Heiteres, ernst en luim.

Lees verder
2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ernst

m., g. mv. 1. stemming van de dingen in hun wezenlijke waarde, gedaante of belang te willen beschouwen of te beseffen, gestemdheid die zich afkeert van lichtvaardigheid, spot of scherts: in die tijd was hij altijd van ernst vervuld; in zijn stem klonk ernst; — ook van het uiterlijk dat bij die stemming hoort en van uitingen: ...

Lees verder
2023-05-30
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Ernst

aartshertog van Oostenrijk (1553-1595). landvoogd der Spaanse Nederlanden 1592-1595.

2023-05-30
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Ernst

Komt alleen nog voor als jongensnaam.

2023-05-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ernst

m. (1 stemming, geneigdheid tot plichtsbetrachting, overpeinzing; tegenstelling van spot, scherts, lichtvaardigheid; 2 iets, dat men niet voorwendt; 3 iets, dat men niet licht moet tellen): 1. de ernst moet het leven zijn onzer ziel; zegsw. de ernst des levens, de tot nadenken en plichtsbetrachting stemmende levenservaringen; 2. het is mij ernst, i...

Lees verder
2023-05-30
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Ernst

Ernst - 1° Adolf, Duitsch natuuronderzoeker; * 6 Oct. 1832 te Primkenau, ✝ 12 Aug. 1899 te Caracas. Studeerde te Berlijn en Leipzig. Werd in 1874 professor aan de universiteit van Caracas. Heeft veel onderzoekingen gedaan over de flora en fauna van Venezuela.Werken: Estudios sobre la flora y fauna de Venezuela (Caracas 1877); Las familias mas i...

Lees verder
2023-05-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ernst

Ernst - 1) Heinrich Wilhelm (1814—1865), beroemd viool-virtuoos; ook componist van vioolstukken, die een tijd lang zeer gezocht waren. 2) Alfred (zoon v. d. vorige), schrijver over muzikale onderwerpen, o.a. over de kunst van Berlioz en Wagner. E. vertaalde de teksten v. d. Meistersinger en den Ring des Nibelungen in het Fransch, ten behoeve van de...

Lees verder
2023-05-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ernst

m. (g. mv.), 1. stemming van de dingen in hun wezenlijke waarde, gedaante of belang te willen beschouwen of te beseffen, gestemdheid die zich afkeert van lichtvaardigheid, spot of scherts: — bij het werk; in zijn stem klonk —; ook van het uiterlijk dat bij die stemming hoort en van uitingen: de — van zijn gelaat; een betoog vol &...

Lees verder
2023-05-30
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Ernst

bet. oorspr.: strijd, standvastigheid in den strijd, en zag later op den gemoedstoestand tijdens den strijd, waaruit de hedendaagsche bet. ontstond: de toestand, waarin alle scherts verre is.

2023-05-30
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Ernst

dorp, gern. Epe, Gelderland, ongeveer 1400 inw.; ligt aan de spoorlijn Dieren-Hattem.

2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ernst

ERNST, m. overeenstemming tusschen hetgeen men in woord of daad uit, met hetgeen men meent of wil iets in ernst zeggen (tegenst. scherts); — ‘t is mij heilige ernst, ik meen het ten volle; — ernst met iets maken, een doel met inspanning van alle krachten zoeken te bereiken; — met ernst studeeren, gezet, ingespannen; &mdas...

Lees verder
2023-05-30
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Ernst

Onder dezen naam vermelden wij eenige vorstelijke personen, te weten: Ernst, keurvorst van Saksen, den stamheer der Ernestijnsche lijn. Hij was de zoon van keurvorst Frederik de Zachtmoedige en Margaretha van Oostenrijk. Als 14-jarige knaap werd hij met zijn broeder Albert door Kunz von Kaufungen en zijne medestanders van het kasteel te Altenburg w...

Lees verder