Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Erfpacht

betekenis & definitie

Erfpacht of erfpachtsregt — het Romeinsche emphyteusis — is het regt om van eene aan een ander toebehoorende onroerende zaak het volle genot te hebben, onder verpligting om daarvoor eene jaarlijksche pacht, canon geheeten, te betalen. Het is een zakelijk regt van den ruimsten omvang op eens anders goed, dat door de overeenkomst van partijen geregeld kan worden, en bij gebreke van die regeling door onze wet is omschreven. De erfpacht, erfelijke pacht, wordt veelal gevestigd op nog niet geheel ontgonnen gronden, ten einde die ontginning, waartoe den eigenaar de lust, de gelegenheid of het kapitaal ontbreken, te bevorderen. De jaarlijksche pacht, ook zelve erfpacht genoemd, die ’t zij in geld of in voortbrengselen of vruchten van allerlei aard kan bestaan, behoort tot het wezen van het regt, en strekt tot erkentenis van het regt van den eigenaar.

Het regt kan worden verkregen bij een titel — eene overeenkomst of een testament —, welks overschrijving in de openbare registers het regt tot zakelijk regt maakt: ook verjaring kan den eigendom van erfpachtsregt doen verkrijgen. Het kan worden gevestigd voor een bepaalden maar ook voor een onbepaalden tijd; zelfs is de vestiging van een onopzegbaar, eeuwigdurend erfpachtsregt niet verboden. Het is niet aan den persoon van den erfpachter verbonden; het gaat op zijne erfgenamen over; het kan met hypotheek bezwaard en door de schuldeischers geëxecuteerd worden: ook kan men het regt verhuren, en den met erfpacht bezwaarden grond aan een ander stuk grond dienstbaar maken — altijd natuurlijk slechts voor den tijd, dat het erfpachtsregt duurt. De eigenaar kan zich tegen dit een en ander niet verzetten, en hoeft ook geene aanspraak om zelf tegen den beloofden prijs het regt te naasten. Geschenken bij overgang komen hier, zooals in 't beklemregt, niet voor.

Het erfpachtsregt grenst in uitgebreidheid aan het eigendomsregt: het geeft het volle genot van het goed — alle aan den eigendom verknochte regten. De pachter mag natuurlijk het goed niet in waarde verminderen —verslimmeren, zegt de wet —: hij mag het verbeteren door het te ontginnen, te bebouwen en te beplanten: dit doel wordt bij het scheppen van het regt juist beoogd door partijen. Over de aanspraken van den pachter op de gebouwen en beplantingen na het eindigen van zijn regt moet de vestigingstitel beslissen. De gewone reparatiën en alle belastingen komen ten laste van den pachter: den canon betaalt hij onafhankelijk van den uitslag der oogsten: remissie hiervan krijgt hij alléén dan, als hij vijf jaren achtereen geheel van het genot van zijn regt is verstoken geweest. De eigenaar van den grond kan de vervallenverklaring van het regt des pachters vorderen, wegens aanmerkelijke schade, aan het goed toegebragt, of grof misbruik er van; welke verklaring door den pachter voorkomen kan worden door tijdigherstel, of zekerheidstelling voor het vervolg; en verder, op grond van wanbetaling der pacht gedurende vijf achtereenvolgende jaren en vruchteloos gedane aanmaning.

Indien er geene bijzondere bepalingen omtrent het eindigen van het regt gemaakt zijn, dan kan de eigenaar van den grond het doen ophouden, doch niet vroeger dan na verloop van dertig jaren, mits hij ten minste een jaar te voren aan den pachter behoorlijk bij exploit opzegging doe.

Het erfpachtsregt, zooals het hier is omschreven kan voor de uitoefening van het landbouwbedrijf nuttige gevolgen hebben. Het verzekert den pachter een vast, langdurig, soms altijddurend bezit van den grond onder vaste, hem vooruit bekende voorwaarden; hjj heeft alzoo een sterken, aanhoudenden prikkel om verbeteringen aan de gronden aan te brengen — ook zelfs aan diegene, welke pas in eene meer verwijderde toekomst vruchten afwerpen —, waardoor de productiviteit van den bodem wordt verhoogd, en die zijn arbeid en zijne kapitaalbesteding doen gedijen tot voordeel van hemzelf, van zijn grondeigenaar en van de geheele maatschappij.

< >