Engelberts (Engelbertus Matthias), een Nederlandsch geschiedkundige, werd geboren den 3den December 1731 te Noordlaren in de provincie Groningen, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid, werd eerst predikant te Kolhorn en later te Hoorn, waar hij in 1797 het emeritaat verkreeg en den 26sten Maart 1807 overleed.
Vruchteloos was hij aangezocht om het hoogleraarsambt te Harderwijk en later te Amsterdam te aanvaarden. Van zijne geschriften noemen wij: „Bespiegelingen over de vier getijden des jaars (1769, 3de druk 1775)”, — „Verdediging van de eer der Hollandsche Natie (1763, 2de druk 1776)”, — en „De aloude staat en geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden (1784-1799, 4 dln)”. Voorts werkte hij mede aan de zamenstelling der „Bijvoegsels en aanmerkingen op de Vaderlandsche Historie van J. Wagenaar (1790-1796)”, en der „Bijvoegsels en aanmerkingen, bestaande in noodige nalezingen (1797)”, — bezorgde eene nieuwe uitgave van „Het leven van Michiel Adriaansz. de Ruyter, door Brandt (1794)”, — en leverde eene vertaling van „De levens van beroemde veldheeren, van Cornelius Nepos (1796)”.
Hij beoefende voorts de teeken- en etskunst en bezat een fraai kabinet van schilderijen. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap, van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en van de Leidsche Maatschappij van Letterkunde.