Encyclopædie is een zamengesteld Grieksch woord, dat eene zamenvatting van alle wetenschappen beteekent. De belangrijkste van deze waren in de Oudheid en in de middeleeuwen de zoogenaamde zeven vrije kunsten, namelijk de grammatica, de arithmetica, de geometrie, de astronomie, de muziek, de dialectica en de rhetorica.
Tegenwoordig echter geeft men den naam van encyclopædie aan een boek, waarin het geheel of een bepaald deel der menschelijke wetenschap in beknopten vorm is behandeld. In het eerste geval heeft men eene algemeene, in het tweede eene bijzondere encyclopædie. Wat den vorm aangaat kan eene encyclopædie eene stelselmatige zijn, waarin men de behandelde wetenschappen op de haar toekomende plaatsen vindt gerangschikt, of eene alphabétische, die de gedaante heeft van een woordenboek. Voorts spreekt men van encyclopædica als de kunst, om de verschillende wetenschappen, in eene algemeene encyclopædie opgenomen, tot een stelselmatig geheel te rangschikken.
De behoefte aan eene encyclopædie werd waarschijnlijk reeds vroeg gevoeld. Men zegt, dat de eerste vervaardigd werd door Speusippus, een leerling van Plato. Te Rome leverden Varro in zijne „Rerum humanarum et divinarum antiquitates” en vooral in zijne „Disciplinarum libri IX”, — en ook Plinius in zijne „Historia naturalis” zoodanige werken. In de middeleeuwen had men dergelijke geschriften in het „Satyricon” van Marcianus Capella, — in de „Origines” van Isidorus, — en in „De universo libri XX” van Hrabanus Maurus. Zij werden echter overtroffen door Vincent de Beauvais, die het geheel der toenmalige kennis zocht te vereenigen in zijn „Speculum historiale”, — „Speculum naturale” — en „Speculum doctrinale”, waaraan later een onbekende het „Speculum morale” toevoegde.
De grondlegger der moderne encyclopædie is echter Baco van Verulam, die in zijn „Organon scientiarum (1620)” en vooral in het geschrift „De dignitate et augmentis scientiarum (1624)” een wijsgeerige rangschikking der wetenschappen voordroeg. Zijne eerste opvolgers verzuimden echter, in zijne voetstappen te treden. Wel vindt men bij enkelen eenige verbetering, zooals in den „Polyhistor (1688)” van Morhof, doch eerst na het verschijnen der „Primae lineae isagoges in eruditionem universalem (1784, 3de uitgave)” van Gesner betrad in Duitschland Sulzer in zijn „Kurzer Inbegriff aller Wissenschaften (1756)” den regten weg. Zijne rangschikking vond algemeenen bijval en werd door velen gevolgd, bijvoorbeeld door Reimarus (1775), Büsch (1795), Klügel (1788), Buhle (1790), enz.
Eene encyclopædie der wetenschappen naar de beginselen van Kant werd het eerst opgesteld door Eschenburg in zijn „Lehrbuch der Wissenschaftskunde (1792, 3de uitgave 1806)”, en hierop volgden de „Philosophische Darstellung und System aller Wissenschaften (1806)” van Hefter, — „Organismus der menschlichen Wissenschaft und Kunst (1809)” van Burdach, — en de „Encyklopædische Ansichten (1809)” van Kraus. Vervolgens leverde Erhard Schmid eene „Algemeine Encyklopädie und Methodologie der Wissenschaften (1811)”, die in 1812 door Schaller tot een studieboek verwerkt werd in de „Encyklopädie und Methodologie der Wissenschaften”.
Uit lateren tijd noemen wij de Akademische Propädeutik (1842)” van Kirchner, en de „Hodegetik (1825)” van denzelfden. Voorts verscheen er een verbazend groot aantal encyclopædiën voor afzonderlijke deelen van het groote gebied der wetenschap, namelijk voor regtsgeleerdheid, godgeleerdheid, staat- en staathuishoudkunde, geneeskunde, biographie, geographie, enz.
De encyclopædische woordenboeken, voorafgegaan door het Grieksche „Lexicon” van Suidas, nemen een aanvang in de 2de helft der 17de eeuw. Men kan ze in 2 groepen verdeelen: de ééne vormt die van kunsten en wetenschappen in het algemeen, zooals in Frankrijk die van Furetière (1690) en van Thomas Corneille, — in Engeland het „Lexicon technicum (1704)” van Harris, en de beroemde „Cyclopædia (1728)” van Chambers,— in Duitschland het „Allgemeines Lexicon der Künste und Wissenschaften (1721)” van Jablonski, het laatst uitgegeven in 1767.
Tot de andere groep behooren vooral de woordenboeken van historischen, geographischen en biographischen inhoud. Van deze vermelden wij de „Grand dictionnaire historique (1676, 20ste uitgave 1759)” van Moreri, en de „Dictionaire historique et critique (1696 te Rotterdam, 2 dln, en later elders)” van Bayle, — voorts in Italië de „Biblioteca universale (1701 dl 1-7 onvoltooid)” van Coronelli, — in Duitschland het „Lexicon universale (1677)” van Hoffmann, op nieuw uitgegeven te Leiden in 1698, en het uitgebreide „Groszes vollständiges Universal-Lexikon aller Wissenschaften und Künste (1731-1754, 64 dln en 4 supplement-deelen)”, eerst door Ludewig en daarna door Frankenstein, Longolius en anderen bewerkt, — in Nederland het „Nieuw en volkomen woordenboek van kunsten en wetenschappen (1769-1778, 10 dln)” van Egbert Buys, het „Algemeen historisch, geographisch en genealogisch woordenboek (1724-1737, 8 dln folio)” van Luïscius, — het „Groot algemeen historisch, geographisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek (1725-1733,7 dln folio)” van van Hoogstraten en Brouërius van Nidek,— het „Tooneel der Vereenigde Nederlanden en onderhoorige landschappen, geopend in een algemeen historisch, genealogisch, geographisch en staatkundig woordenboek (1725)” van François Halma en vervolgd door Brouërius van Nidek, het „Vaderlandsch geschied-,aardrijks-, geslachts- en staatkundig woordenboek (1780 enz. 28 dln)” van Kok enz.
Groot opzien baarde de „Encyclopédie ou dictionaire raisonnée des sciences, des arts et metiers”, een werk, hetwelk tot voertuig moest dienen voor de wijsgeerige denkbeelden der 18de eeuw. Het verscheen het eerst te Parijs van 1751 tot 1772 in 28 dln in folio, waaronder 11 met koperen platen, en daarop volgde een „Supplément (Amsterdam, 1776-1772, 2 dln)” en eene „Table analytique et raisonnée des matières (1780, 2 dln)”. In latere uitgaven — bijvoorbeeld die van Genève (1777, 39 dln), die van Bern en Lausanne (1778, 36 dln), die van Yverdun (1770-1780, 58 dln — zijn de supplement-artikelen ter behoorlijker plaats ingelascht. Dat werk werd met algemeenen bijval ontvangen, verzekerde aan de uitgevers Diderot en d’Alembert en hunne talrijke medewerkers, te zamen met den naam van encyclopédisten bestempeld, eene eervolle plaats in de geschiedenis der wijsbegeerte, en was tevens oorzaak, dat na dien tijd dergelijke werken den titel ontvingen van „Encyclopædie”. Later verscheen „de Encyclopédie méthodique par ordre des matières (1781-1832, 166 dln tekst en 51 dln platen)” van Panckoucke en Agasse, bestaande uit eene reeks van woordenboeken over verschillende wetenschappen.
In Duitschland verscheen de „Deutsche Encyclopädie (1778-1804, dl 1-23, onvoltooid) van Köster en Roos, en daarna (1818) de „Allgemeine Encyclopädie der Wissenschaften und Künste”, een werk van verbazenden omvang, door de hoogleeraren Ersch en Gruber begonnen en later door Meier en Hermann Brockhaus voortgezet; het telt in zijne 3 afdeelingen (A-G, H-N, O-Z) reeds ongeveer 140 deelen en is nog op verre na niet voltooid.
Tot de belangrijkste Engelsche encyclopædiën rekent men de „Encyclopædia Britannica (oorspronkelijk in 1771 in 3 dln door Smellie uitgegeven)”, waarvan in 1853-1860 de 8ste uitgave in 21 dln verscheen, — voorts de „Cyclopædia (1802-1819, 45 dln)” door Rees uitgegeven, alsmede de „Edinburgh Cyclopædia (1810-1830, 18 dln)” van Brewster, en de „Encyclopædia metropolitana (1818-1845, 25 dln)” van Smadley.
Ook mogen wij de in Frankrijk uitgegevene „Encyclopédie théologique (1845-1860, 159 dln)” van den abbé Migné niet vergeten; deze is in 90 afzonderlijke woordenboeken gesplitst en telt 159 deelen.
Eene uitstekende encyclopædie voor het volk verscheen in het licht onder den titel van „Conversations-Lexikon” bij Brockhaus, onder wiens naam wij eenige bijzonderheden hebben medegedeeld omtrent dat algemeen verspreide werk, hetwelk in 1864-1868 eene elfde uitgave beleefde en 15 deelen telt met een paar eerst in 1873 voltooide supplementdeelen. Vele andere encyclopædieën werden vervolgens op dergelijke leest geschoeid, zooals die van Brüggemann (1823-1828, 8 dln), die van Reichenbach (1839-1841, 10 dln), die van Wigand (1845-1852, 13 dln), en die van Meyer (1857-1860, 15 dln, 2de uitgave 1863-1867,15 dln en 2 supplementdeelen), terwijl van laatstgenoemde reeds van 1840-1852 een zeer uitgebreid „Conversations-Lexikon” in het licht was verschenen in 58 lijvige deelen en 6 supplementdeelen. Ook verscheen van 1834 tot 1844 en later bij herhaling het belangrijke „Staats-Lexikon” van Rotteck en Welcker, — het „Universal-Lexikon” van Piérer (1857-1865, 4de uitgave in 19 dln), — en sedert 1870 het „Illustrirtes Conversations-Lexikon” van Spamer, hetwelk thans (1873) tot de 84ste veertiendaagsche aflevering (artikel „Dosen”) gevorderd is. Een groot aantal Duitsche conversations-lexica van meer beperkten aard (voor bepaalde vakken of voor een aangewezen kring) laten wij onvermeld.
Tot de populaire encyclopædieën behooren voorts in Engeland: de „Penny Cyclopædia (1835-1845, 27 dln)”, de „National Cyclopædia (1857-1851, 12 dln)”, de „Englisch Cyclopædia (1854-1861, 22 dln)”, en „Chamber’s Encyclopædia (1860-1865, dl 1-8)”, — in Amerika: de „Encyclopædia Americana (1830-1847)”, en de uitstekende „New American Cyclopædia (1858-1864, 16 dln)” van Ripley en Dana, — in Italië de „Nuova Encyclopedia populare (4de uitgave 1856-1865 dl 1-20 en supplement), — in Frankrijk de „Encyclopédie des gens du monde (1833-1844, 22 dln)”, de „Dictionnaire de la conversation et de la lecture (2de uitgave 1852-1858, 16 dln en supplement), en — behalve de reeds genoemde van Diderot — de „Encyclopédie du XIX siècle (2de uitgave 1858-1860, 28 dln)”, — in Spanje: de „Encyclopedia moderna (1848-1851, 34 dln)” van Melado, — in Denemarken het „Nordisk Conversations-Lexikon (1858-1864, 5 dln),— en in Nederland : het „Algemeen noodwendig woordenboek der zamenleving (1831 enz.)”, — de „Volks-encyclopædie (1862 3 dln)”, — „Nieuwenhuis’ woordenboek van kunsten en wetenschappen (1856-1866, 2de uitgave, 10 dln)”, enz. Ook het verkorte „Conversations-Lexikon” van Brockhaus is in het Nederlandsch bij Plantenga in het licht verschenen.