Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Eifel (Eiflia)

betekenis & definitie

Eifel noemt men de bergstreek, tusschen de Moezel, de Rijn en de Roer, en de Pruissische Rijnprovincie gelegen. Te voren behoorde zij, onder den naam van Eifelgau, aan het aartsbisdom Trier. Het Eifelgebergte, dat aan de eene zijde met het Hooge Veen en aan de andere met den Hondsrug verbonden is, verheft zich gemiddeld slechts 500 Ned. el boven de oppervlakte der zee en draagt de sporen van vulkanische uitbarstingen en watervloeden. De Eifel is over het geheel een bar en woest gewest, doch tevens merkwaardig, door zijne uitgedoofde vulkanen, keteldalen, kratermeren, minerale bronnen en fossielen.

Het is doorsneden van onderscheidene riviertjes, die hier door naakte rotsen bruischen en daar weder vruchtbare dalen vormen. De voornaamste zijn de Erft, de Our, de Prüm, de KylI, de Lieser, de Nette en de Ahr. Leizand-, kalksteen, dolomiet en ijzererts worden er afgewisseld door basalt-, phonoliet en trachietgevaarten, die, dooreerstgenoemden heenbrekend, kegels vormen met kraters en breede, lava-stroomen. Het meest-beroemde meer is er de Laachersee, welke men langs het fraaije en merkwaardige Brohlthal bereikt. Niet ver van dat meer bevinden zich de groote basaltgroeven van Nieder-Mending. — Het noordelijk gedeelte dezer bergstreek heet de Vordereifel, het noordwestelijk de Hohe Eifel, en het zuidwestelijk de Schnee-eifel (Schneifel). In den Rohe Eifel verrijzen de hoogste bergtoppen, zooals de Hohe Acht bij Adenau (775 Ned. el), de Nürburg (700 Ned. el) en de Ernstberg (iets hooger). In den Schnee-eifel verheft zich de Weiszenstein ter hoogte van 700 Ned. el. De Mitteleifel, eene bergvlakte tusschen den Schnee- en Hoheneifel, wordt met den Vordereifel ook de Vulkanische Eifel genoemd, en is eene steenachtige, barre, sombere landstreek met eenige armoedige dorpen, die door weinigbeschaafde, maar brave en tevredene menschen bewoond worden.

Eigenbelang is het belang, dat iemand stelt in zich zelven. Er is dus een geoorloofd en noodzakelijk eigenbelang, daar wij zonder genoemde belangstelling niet voor ons zelven — voor ons levensbehoud, voor onze ontwikkeling, voor ons geluk — zouden zorgen. Wanneer echter die zorg zóó vèr gaat, dat wij onze belangen ten koste van die van anderen zoeken te bevorderen, dan vervallen wij tot eene ongeoorloofde en hoogst berispelijke zelfzucht (zie aldaar), welke het bijzonder belang hooger stelt dan het algemeen belang. Tegenover deze zelfzucht staat zelfverloochening, namelijk het bevorderen van het heil van anderen ten koste van eigene voorregten. Hierdoor wordt echter het ware eigenbelang geenszins ter zijde geschoven; immers wanneer men door zelfverloochening de bewustheid verwerft, dat men meer dan iemand het goede bevorderd heeft, en die bewustheid ons gelukkig maakt, dan is het verkrijgen hiervan een edel zelfbelang.

< >