Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Eend

betekenis & definitie

Eend (Anas). De eenden vormen eene uitgebreide groep der Zwemvogels (Natatores) met talrijke soorten; zij onderscheiden zich door een platten, breed en, afgeronden en aan de kanten getanden snavel, een dunnen, maar korten en gebogen hals, korte, ver naar achteren geplaatste zwempooten, zoodat zij een waggelenden gang hebben, korte vleugels en veelal bonte, met een metaalglans prijkende vederen, waarvan de buitenste een waterdigt opperkleed vormen boven het zachte dons. Hoewel men ze vooral in koude gewesten aantreft, ontbreken zij geenszins in de warmere, doch trekken in groote scharen en met luid geschreeuw tegen den zomer naar het noorden en tegen den winter naar het zuiden. Hare broeiplaatsen bevinden zich in het Noorden, en zij verlaten eerst dan dat gewest, wanneer het bevrozen water haar aldaar belet, het noodige voedsel te zoeken.

Gedurende haren togt vliegen zij hoog in de lucht in den vorm van een driehoek, wiens hoekpunt bij afwisseling door de oudste mannetjes wordt ingenomen. Met groot geschreeuw strijken zij hier en daar neder en zijn zeer schuw, maar tevens zeer onnoozel, zoodat zij door list gemakkelijk gevangen worden. Zij zijn zeer ervaren in het zwemmen en duiken en tevens ongemeen vraatzuchtig. Het nest der eenden is kunsteloos van bouw. De mannetjes strijden met woede om de wijfjes en verdedigen met ijver het nest en de jongen. Het gekwaak der wijfjes klinkt veel helderder en doordringender dan dat der mannetjes, die een heesch geschreeuw aanheffen.

Men heeft eene menigte soorten van eenden, en men kan deze tot onderscheidene groepen vereenigen, die zich hoofdzakelijk onderscheiden door de lengte en gedaante van den snavel. Bij de grootste groep, vertegenwoordigd door onze tamme eend en door hare vermoedelijke stammoeder de wilde eend (A. boschas, zie de afbeelding), is de snavel bijna overal even breed en van voren met eene smalle punt voorzien, de kop smal, en de hals dun, terwijl de pooten kort zijn, De wilde eend is kleiner, slanker, sierlijker en vlugger dan de tamme eend; zij vliegt snel, is zeer schuw, en broedt zelden op onze breedte. Zeer gezocht wegens haren smaak is ook de zomertaling (A. querquedula L.), die reeds in Augustus en September herwaarts komt, daar zij den guren winter in Italië doorbrengt, en de wintertaling (A. crecca L.), die niet veel grooter is dan eene duif. Voorts vermelden wij de berg-eend (A. tadorna L.), die in onze duinen broedt, — de smient (A, Penelope L.) — de slob-eend (A. clypeata L.). die des winters de overzijde van de Middellandsche Zee bezoekt, — de snater-eend (A. strepera Gessn.), — de muskus-eend (A. moschata), die in Amerika te huis behoort , — de bruid-eend (A. sponsa L.), — en de mandarijn-eend (A galericulata L.).

< >