Durham, een der meest noordelijke graafschappen van Engeland, ten noorden door de Tyne en de Derwent van Northumberland, ten zuiden door de Tees van Yorkshire gescheiden, ten westen aan Cumberland en Westmoreland en ten oosten aan de Noordzeegrenzend, telt op bijna 46 geogr. mijlen ruim 1/2 millioen inwoners. De bodem is er in het noorden en vooral in het westen bergachtig en weinig vruchtbaar, doch in het oosten meer effen en bebouwd.
In het westen verheffen zich uitloopers van de Penninische bergketen met uitgestrekte venen en heidevelden. Hier ontspringen de Wear en de Tees — laatstgenoemde met een waterval ter hoogte van 16 Ned. el —, die door bevallige dalen kronkelen, en, even als de Tyne, over een aanmerkelijken afstand zelfs voor zeeschepen bevaarbaar zijn. Aan de kust verrijzen steile kalkgevaarten, vanwaar men een fraai uitzigt geniet op de Noordzee.
De grootste rijkdom des lands is gelegen in zijne steenkolenmijnen, die reeds in 1862 meer dan 20 millioen ton opleverden, alsmede in eene belangrijke ijzerproductie, terwijl er ook eene groote hoeveelheid lood verkregen wordt. Een uitgebreide tak van nijverheid is er vooral de vervaardiging van glas, terwijl landbouw en veeteelt er bloeijen; de korthoomige Durhamkoe, die veel melk geeft, is beroemd.
Gewigtig is er eindelijk de uitvoerhandel uit de havens van Sunderland, Wearmouth, Stockton, Seaham en South-Shields. Ook zijn er, behalve de glasblazerijen, vele andere fabrieken, en het graafschap is van spoorwegen doorsneden.
De hoofdstad Durham ligt aan den spoorweg op een steilen heuvel, welke aan drie zijden door de Wear is omgeven. Op den top van dien heuvel verheft zich de groote en prachtige hoofdkerk, in de jaren 1093—1220 ter eere van den heiligen Cuthbert gesticht, en het graf van Beda Veneralibs binnen hare muren bevattend. Niet ver van daar verrijst het kasteel, door Willem den Veroveraar gebouwd, geruimen tijd de zetel van den bisschop, maar thans die van de door Cromwell gestichte universiteit. Deze ging later te niet, doch werd in 1832, hoofdzakelijk tot opleiding van geestelijken, hersteld. Daaraan grenzen een oude toren, de schatkamer en de fraaije bibliotheek.
Tot de opmerkelijke openbare gebouwen behooren voorts het raadhuis, het stadhuis, en de schouwburg. Men vindt er eene Latijnsche school, een seminarium en athenaeum, eene handwerkschool, een aantal fabrieken, en ongeveer 15000 inwoners. De stad is door de Angelsaksen gesticht, heette aanvankelijk Dunholm (Dunelmum) en had later ruimschoots haar deel van de ellenden, door de oorlogen tusschen Engeland en Schotland veroorzaakt.