Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dumbar

betekenis & definitie

Dumbar is de naam van een Schotsch geslacht, waarvan een tak in de dagen van koningin Elizabeth naar de Nederlanden werd overgeplant. Daartoe behooren:

Gerhard Dumbar, een Nederlandsch geschieden oudheidkundige. Hij werd geboren te Deventer in 1681, studeerde in de regten, was geruimen tijd secretaris van zijne geboorteplaats, en overleed aldaar den 6den April 1744. Hij had eene uitmuntende boekerij met zeldzame handschriften, welke na zijn dood verkocht werd, en gaf 2 belangrijke werken in het licht, namelijk „Analecta, seu vetera aliquot scripta inedita (1719—1722), 3 dln)”, waarin onder anderen de uitvoerige „Memoriën van Reinico Fresinga” zijn opgenomen, — en „Het kerkelijk en wereldlijk Deventer (1732, lste deel)”, waarvan het tweede deel in 1788 is uitgegeven door zijn kleinzoon.

Gerhard Dumbar, een kleinzoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Deventer den 2den September 1743, studeerde aan het athenaeum aldaar en vervolgens te Utrecht in de regten, en werd secretaris van zijne geboortestad. Hij ijverde voor de regten der Overijsselsche steden in zijne „Verhandeling over het regt van overstemming ter staatsvergadering van Overijssel, enz. (1783)’’, en werd in 1785 met 5 anderen naar Utrecht afgevaardigd, om de burgerij met de regéring te verzoenen. In 1786 werd hij kolonel van eene bende krijgsvolk, ter beveiliging van Deventer bijeengebragt, doch daar hij tot de partij der Patriotten behoorde, ontving hij in 1787 zijn ontslag als secretaris.

Het jaar 1795 riep hem weder tot staatkundige betrekkingen. Nadat hij tot oudsten secretaris was aangesteld, zag hij zich eerst tot waarnemend griffier en daarna tot griffier der provincie benoemd. In 1796 werd hij lid der Nationale Conventie, waarvoor hij echter bedankte, en in 1798 legde hij ook zijne griffiersbetrekking neder, omdat hij bezwaar had tegen den van hem gevorderden eed. Weldra werd hij in hechtenis genomen en met anderen naar Hondsholredijk gebragt, doch ook eerlang ontslagen. Hij werd in 1801 lid van de Wetgevende Vergadering, en overleed te ’s Hage den 6den Augustus 1807.

Hij onderscheidde zich door groote geleerdheid, een helder oordeel en een beminnelijk karakter. Hjj schreef, behalve het reeds genoemde: „Tegenwoordige staat van Overijssel (1781—1803, 4 dln)”, — „Historie van het jagtregt in de provincie Overijssel (1783)”, — „Vertoog over de algemeene grondregels, welke bij het invoeren van ’s Lands schattingen zijn in acht te nemen (1785 en 1790)”, — het tweede deel van „Het Kerkelijk en wereldlijk Deventer (1788)” — „De oude en nieuwe constitutie der Vereenigde Staten van Amerika, uit de beste schriften ontvouwd (1796, 3 dln),” — „Verslag van onuitgegeven stukken betrekkelijk tot de historie van Overijssel (in de Verhandelingen der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, 1818)”, enz.

Hij was lid van laatstgenoemde Maatschappij, alsmede van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, en van het genootschap „Pro excolendo jure patrio” te Groningen.

< >