In het Engelsch Jats of Jauts, is de naam van een krachtigen Arischen volksstam in Hindostan. Vermoedelijk zijn zij afkomstig van de Indo-Scythen of Geten (de Sakas der Indiërs en Perzen), die omstreeks het jaar 126 vóór Chr. het Nieuw-Bactrische rijk overstroomden en aan de Indus een Indo-Scythisch rijk vestigden.
Intusschen werden zij reeds in 56 vóór Chr. door den Indischen koning Wikramaditya uit Pendsjaub verdreven. Later woonden zij onder den naam van Dsjats in de bergstreek ten westen van de Indus, waar er zich in oostelijk Beloedsjistan thans nog bevinden, doch werden in 1024 na Chr. door sultan Mahmoed van Ghasna onderworpen, en in 1489 door Timoer in Pendsjaub vervolgd en grootendeels uitgeroeid. Na dien tijd geraakten zij in vergetelheid, totdat zij omstreeks het jaar 1700 uit het oosten van Pendsjaub over de Sedledsj oostwaarts voortrukten tot aan de Dsjamna. De Groot-Mogols van Delhi stonden hun toe, het land tusschen de Dsjamna en de Ganges tot woonplaats te kiezen; hier ontwikkelden zij zich sterk, en vooral na den dood van Aureng-Zebe namen zij zelfs toe in welvaart en magt. In den slag bij Pannipoet (1761) droegen zij door verraad niet weinig bij tot de nederlaag der Maharatten en verkregen van sjach Alloem tot belooning de stad Agra, en zij verzekerden zich van haar bezit door het bouwen der vesting Bhoertpoer. Genoemde stad werd nu het toevlugtsoord van alle verdreven Dsjats, en de heerschappij was er in handen van onafhankelijke hoofden, radjas genaamd.
Hoewel zij afkomstig waren van de geringe kaste der Soedra’s, noemden zij zich afstammelingen van de kaste der Ksjetri of krijgslieden, en zelfs de Britten vonden in hen een dapperen vijand. Generaal Lake sloot met hen in 1803 een verbond, doch de oorlog barstte weldra uit. Nadat Lake in 1805 Bhoertpoer stormenderhand had ingenomen, redde de Radja zijne heerschappij door zich aan schatpligtigheid te onderwerpen. Het land begon te bloeijen, doch in 1825 ontstond er wederom oorlog wegens het afzetten van den minderjarigen Radja en het ombrengen van het regentschap. Generaal Cambermere veroverde Bhoertpoer den 17den Januarij 1826 en sloopte de vesting, waarna de jonge Radja onder Britsche bescherming in zijne waardigheid hersteld werd.
Het land der Dsjats telt op 235 geogr. mijlen ongeveer 600000 inwoners, en de vorst is verpligt om hulptroepen te leveren aan het Britsche leger. De hoofdstad Bhoertpoer heeft eene bevolking van omstreeks 100000 zielen. De bodem is er zeer vruchtbaar en goed bebouwd. De landlieden zijn er steeds gewapend en onderscheiden zich door eene slanke gestalte en door groote spierkracht; zij zijn niet zeer voorkomend en gastvrij jegens vreemdelingen. Tot de Staten der Dsjats, die zich onder Britsche beschermheerschappij bevinden, behoort, behalve Bhoertpoer, ook Dholpoer, die op 77 geogr. mijlen 550000 inwoners telt, met eene evenzoo genoemde hoofdstad aan de Tsjambal, — alsmede Matsjery, Alwar, enz. Ook in andere gewesten van Radsjpoetana vormen de Dsjats een aanzienlijk deel der bevolking, zooals in Dsjaipoer, Bahawalpoer enz.