Onder dezen naam vermelden wij:
Reinhard Pieter Anne Dozy, een uitstekend Nederlandsch geleerde. Hij werd geboren te Leiden den 21sten Februarij 1820, studeerde in zijne geboortestad in de letteren en werd na zijne promotie (1844) benoemd tot custos van het Warneriaansch legaat der bibliotheek aldaar. In 1850 ontving hij er zijne aanstelling tot buitengewoon en in 1857 tot gewoon hoogleeraar in de geschiedenis.
Zijn geschrift „Dictionnaire détaillé des noms des vêtements chez les Arabes” werd in 1845 door het Nederlandsch Instituut met goud bekroond. Daarna gaf hij eene reeks van geschriften uit, die een nieuw licht verspreiden over de geschiedenis der Arabieren in het noordwesten van Afrika en in Spanje, zooals: „Scriptorum Arabum loci de Abbaditis (1846-1883, 3 dln)”, — Aldoel-Wahid al-Maroekoshi’s „History of the Almohades (1847)”, — Ibn-Badroen's „Commentaire historique sur la poême d’Ibn-Abdan (1848)” met eene inleiding, noten en woordenlijst, — en Ibn-Adhari’s „Geschiedenis van Afrika en Spanje (1848-1852), 3 dln)”. Voorts schreef hij: „Recherches sur l’histoire et la littérature d’Espagne pendant le moyen-âge (1849 en 1860, 2 dln)”, —„Al-makkari, Analectes sur l’histoire et la littérature d’Espagne (1855-1861, 2 dln)”, — en vooral „Histoire des Musulmans d’Espagne jusqu’à la conquête d’Andalousie par les Almoravides (1861, 4 dln)”. Van zijne overige werken noemen wij nog: „Catalogus codicum orientalium bibliothecae Lugduno-Batavae (1851, 2 dln)”, — „Het Islamisme (1863)”, — en „De Israëlieten te Mekka (1864)”. Eindelijk vermelden wij de belangrijke opstellen van geschied- en letterkundigen aard, door Dozy in „De Gids” en in buitenlandsche tijdschriften geplaatst. Hij onderscheidt zich niet alleen door eene grondige en uitgebreide kennis, maar ook door een fraaijen stijl, en bekleedt eene eereplaats onder de oriëntalisten van onzen tijd.
François Dozy, een verdienstelijk Nederlandsch kruidkundige. Geboren te Leiden den 27sten December 1807, werd hij aanvankelijk tot apotheker opgeleid, maar in 1825 als student ingeschreven en legde zich met ijver toe op de natuur- en geneeskunde. In 1827 zag hij zijn antwoord op de chemische prijsvraag te Leiden met goud bekroond, doch wijdde vervolgens zijne groote gaven aan de kruidkunde. In 1830 trok hij als jager ten strijd, en na zijn terugkeer in 1831 besteedde hij al zijne zorg eerst te Rotterdam en daarna te Leiden aan de choleralijders. Dientengevolge werd hij in 1832 honoris causa tot doctor in de geneeskunde bevorderd, terwijl hij voorts een „Geschiedverhaal van de chólera-epidemie te Leiden” uitgaf, en den 29sten Junij 1833 den titel verkreeg van doctor in de wis- en natuurkunde.
Daarna vestigde hij zich te Leiden, waar hij door zijne geneeskundige practijk de algemeene achting verwierf en zich tevens met de plantenkunde bezig hield. Hij was een ijverig lid der Vereeniging voor de Flora van Nederland en zijne Oost-Indische bezittingen, en had een belangrijk aandeel in de redactie van het „Nederlandsch kruidkundig Archief”. Voorts schreef hij met zijn vriend Dr. Molkenboer: „Novae fungorum species in Belgia septentrionali nuper detectae (1846)”, — „Musci frondosi Archipelagi Indici et Japoniae inediti (1846)”, — en „Bryologia Javanica seu descriptio muscorum frondosorum Archipelagi Indici, iconibus illustrata (1845)”. Van Dozy alleen is de „Bijdrage tot de anatomie en phytographie der Sphagna, uitgegeven door de Koninklijke Academie van wetenschappen te Amsterdam (1854)”.
Dozy was correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en later lid van de Koninklijke Academie van wetenschappen te Amsterdam. Hij overleed te Neuwied den 7den October 1856.