Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dorp (Van)

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Arend van Dorp, een Nederlandsch staatsman, geboren in 1528. Hij werd curator in den boedel van Maximiliaan van Bourgondië en deed daarvan rekening in 1569. Hij was een ijverig voorstander der vrijheid, zoodat hij in 1568 den prins van Oranje 40000 gulden voorschoot, waarvoor hij later van de Staten van Holland 44 morgen lands ontving. In 1572 maakte hij zich meester van Mechelen, voorts van Dendermondo en in 1573 van Tholen, hoewel die plaatsen spoedig weder in de magt des vijands kwamen. In laatstgenoemd jaar werd hij bevelhebber van Zierikzee en teekende als zoodanig de voorwaarde der overgave van Middelburg. Ook Zierikzee moest hij na eene belegering van 9 maanden in 1576 overgeven.

In 1575 was hij met anderen gemagtigd tot het ontwerpen van eene nieuwe regeling der regéring van Holland, alsmede afgevaardigd tot den vredehandel te Breda, en later tot dien te Gent. Hij bekleedde in 1578 en 1679 de plaats van eerste edele van Zeeland, werd hier in 1582 — doch te vergeefs — door den Prins voorgedragen tot lid van den Raad van State, maar zag zich in 1584 door de Staten van Holland met anderen afgevaardigd naar den Koning van Frankrijk, om hulp te vragen. In 1594 werd hij op aantijging van onderhandelingen met den vijand en van het ontdekken van staatsgeheimen in hechtenis genomen, doch weldra ontslagen. Hij was heer van Teemsche, Maasdam en Middelharnis, en overleed te ’s Hage den 2den Augustus 1600. In de kloosterkerk aldaar is een gedenkteeken ter zijner eer opgerigt.

Frederik van Dorp, een broederszoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1547, nam deel aan de overwinning bij Heiligerlee en ontsnapte na de nederlaag bij Jemmingen. Zich bij de Watergeuzen voegende, was hij zoowel tegenwoordig bij de inneming van den Briel, als bij den slag bij Roemerswaal en hielp zijn neef Lodewijk Boisot bij het ontzet van Leiden. In 1575 diende hij onder zijn oom Arend van Dorp tijdens de belegering van Zierikzee, werd in 1577 door den Prins tot kapitein bevorderd en hielp in 1579 Maastricht verdedigen, waar hij in gevangenschap geraakte, doch spoedig vrij kwam. Hij was in 1582 bij de verovering van Aalst, in 1585 bij de verdediging van Brussel en kort daarna bij het overvallen van het fort Liefkenshoek.

In 1586 diende hij als luitenant-kolonel onder Maurits en behoorde tot de bende, die Breda bezette na de verrassing dier stad. In 1593 werd hij sergeant-majoor-generaal van Zeeland, en in 1596 vertrok hij als kolonel met 10 vendels naar Frankrijk, om koning Hendrik IV bij te staan. Hier bleef hij 9 maanden en onderscheidde zich bij de verovering der stad La Fère zoo zeer, dat de Koning hem tot ridder sloeg en met een gouden keten vereerde. Na zijn terugkeer werd hij belast met het bevelhebberschap te Hulst, doch moest deze stad aan den vijand overgeven; daarna werd hij gouverneur van Oostende en verdedigde die vesting gedurende 1½ jaar met roem tegen den vijand, zoodat hij van de Staten van Zeeland een eervol geschenk ontving. In 1606 diende hij als generaal der artillerie bij de belegering van Bronswijk, was daarna gouverneur van Tholen, en overleed in 1612.

Filips van Dorp, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1587, bepaalde zich tot de zeedienst, werd iuitenant-admiraal en voerde in 1621 bevel over het 2de smaldeel der vloot onder admiraal Swartenhondt. Intusschen weet men aan zijne nalatigheid de toenemende vermetelheid der Duinkerksche kapers, zoodat de Staten van Zeeland hem vervallen verklaarden van zijne waardigheid, waarin hij echter weldra door den Prins hersteld werd. Toen hij in 1624 de koopvaardijvloot naar het Vaderland geleidde, verdedigde hij haar dapper tegen de Spaansche overmagt en bragt haar in behouden haven, zoodat de Staten hem met eene gouden keten beloonden. In 1625 nam hij deel aan de verovering van La Rochelle en werd benoemd tot ridder der orde van St.

Michiel. In 1627 werd hij luitenant-admiraal van Zeeland, voorts van Holland en West-Friesland. In 1636 beschermde hij met 27 schepen de haringvloot, en een jaar later werd hij uitgezonden tot beteugeling der Duinkerkers. Toen hij echter wegens gebrek aan vruchteloos gevraagde mondbehoeften volgens besluit van een door hem belegden krijgsraad terugkeerde, werd hem zulks zoo kwalijk genomen, dat hij zijn ontslag vroeg, ’t geen men hem trouwens eervol verleende. De Prins benoemde hem tot raad ter Admiraliteit van de Maas, en hij overleed in 1652.

Frederik van Dorp, heer van Maasdam, een halven broeder van den voorgaande. Hij werd geboren in 1612, studeerde in de regten, werd in 1642 bij voorraad en in 1649 definitief tot raad van Holland benoemd, zag zich in 1656 met P. de Huybert en J. Ysbrands afgevaardigd als buitengewoon ambassadeur naar Zweden, en 2 jaar later beschreven onder de edelen en ridderschap van Holland. In 1666 was hij voorzitter van den Raad van Holland, en in 1670 werd hij baljuw en dijkgraaf van Rijnland. Ook was hij curator der hoogeschool te Leiden, gaf een paar dichtbundels uit — „Stigtelijke gedichten (1679)”, en „Geestelijke overleggingen (1675)”, — en overleed den 29sten Augustus 1679.

Karel Filips van Dorp, heer van Maasdam, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te ’s Hage den 14den Augustus 1659, zag zich in 1682 benoemd tot raad in den Hove van Holland, in 1714 beschreven onder de edelen en ridderschap van dat gewest, en in 1723 afgevaardigd naar de Staten-Generaal. Voorts was hij bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, rentmeester-generaal van de abdij van Leeuwenhorst, en daarna van die van Rijnsburg, en overleed te 's Hage den 14den Julij 1727. Zijne dochter Anna Maria bragt door haar huwelijk met Adam Adriaan van der Duyn de heerlijkheid Maasdam enz. aan laatstgenoemd geslacht.