Donders (Franciscus Cornelius), een uitstekend Nederlandsch oogheelkundige en hoogleeraar in de geneeskunde te Utrecht, werd geboren te Tilburg den 27sten Mei 1818, begon zijne studiën aan de académie te Utrecht en tevens aan het Militair Hospitaal aldaar in 1835, werd in 1840 benoemd tot officier van gezondheid en geplaatst te Vlissingen, vervolgens te ’s Hage, en zag zich in 1842 aangesteld tot leeraar in de anatomie en physiologie aan bovengemeld Militair Hospitaal. Nadat hij te Leiden den doctorsrang in de geneeskunde verworven had, werd hij in 1847 geroepen tot het hoogleeraarsambt aan de universiteit te Utrecht. Behalve physiologie en weefselleer onderwees hij er ook oogheelkunde , en werd er de stichter van een physiologisch laboratorium.
In 1851 begaf hij zich naar Londen, waar hij den bekenden oogarts Albrecht von Graefe ontmoette, met wien hij vervolgens door den dubbelen band van vriendschap en wetenschap verbonden bleef. Na zijn terugkeer in Utrecht deed hij er, gesteund door het vertrouwen zijner landgenooten, het „Nederlandsch gasthuis voor ooglijders” verrijzen, waaraan hij een wetenschappelijken cursus verbond, die vooral ook door buitenlanders met belangstelling bezocht werd. In 1863 werd hij gewoon hoogleeraar in de physiologie te Utrecht, en in 1866 verschaften het Rijk en de gemeente hem de middelen, om een uitmuntend physiologisch laboratorium te bouwen, dat in het volgende jaar voltooid werd.
Donders is met grooten ijver en uitstekend gevolg voor de wetenschap en voor de lijdende menschheid werkzaam geweest. Menigeen is aan zijne handige kunstbewerking en aan zijn raad de herstelling of het behoud van het gezigtszintuig verschuldigd. Door eene grondige, geniale en boeijende behandeling van wetenschappelijke onderwerpen heeft hij teregt een Européschen naam verworven. Van zijne geschriften noemen wij: „Natuurkunde van den mensch (2 dln)”, — „Anomalies of accommodation and refraction”, uitgegeven door de Sydenham-Society en in het Fransch, Duitsch, Russisch, Italiaansch en Spaansch, doch niet in het Nederlandsch vertaald, — „De leer der stofwisseling als bron der eigenwarmte (1845)”, — „Microchemische onderzoekingen van dierlijke weefsels (met den hoogleeraar Mulder, 1846)” — „De leer der oogenbewegingen”, waarin de naar hem genoemde wet beschreven wordt, — „De harmonie van het dierlijk leven enz. (1847)”, — en „Over den aard der vocalen (1858)”, terwijl hij voorts bijna onafgebroken de onderzoekingen heeft openbaar gemaakt, gedaan in het Physiologisch laboratorium, waarvan onlangs de 3de reeks is aangevangen, — alsmede de wetenschappelijke bladen bij de „Verslagen van het Gasthuis voor ooglijders”, — bovendien de 2de en 3de serie van het „Nederlandsch Lancet”, — tevens de „Holländische Beiträge zu den anatomischen und physiologischen Wissenschaften” in het „Archiv für Naturund Heilkunde”, — met von Graefe en Arlt het „Archiv für Ophthalmologie”, hetwelk hij na het overlijden van von Graefe met Arlt en Leber voortzet, — en eindelijk een aantal belangrijke opstellen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften. Ook vermelden wij nog, dat hij de eerste was, die door middel van den noëmatachograaf en van den noëmatachometer den duur van physiologische werkingen wist te bepalen, terwijl hij op ’t gebied der ophthalmie de stichter mag heeten eener nieuwe wetenschappelijke school.
Donders is ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, Commandeur der orde van de Eikenkroon, ridder van de orde van de Poolster, officier van de orde van Guadeloupe en Commandeur van de Leopolds-orde. Hij is lid van de Royal Society te Londen, — van de Academie von Wissenschaften te Berlijn, — van de Académie de Médecine de France, — associé der Académie des Sciences, belles lettres et arts in België, — lid van de Académie de médicine in België en van de Kaiserliche Academie von Wissenschaften te Weenen, — honorair lid van de Medicinischen Facultät te Weenen, enz., welke vereenigingen wij ons verpligt achten, op te noemen, daar in sommige van deze Donders de eenige is, die de Vaderlandsche wetenschap vertegenwoordigt. Voorts is hij lid van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, enz.
Vruchteloos hebben onze twee overige académiën, alsook onderscheidene buitenlandsche universiteiten hem door verleidelijke aanbiedingen zoeken te schokken in zijne trouw aan de hoogeschool, waar hij zijne eerste wetenschappelijke vorming ontving. Moge hij haar nog lang tot sieraad verstrekken.