Dok noemt men eene afgeslotene waterkom, door sluisdeuren toegankelijk voor rivier- of zeewater en voor schepen. Gewoonlijk kan men er bij hoog water de schepen laten binnenloopen, en door het sluiten der sluizen het hoogwaterpeil behouden bij eb, zoodat de vaartuigen er niet droog vallen en er eene geschikte plaats vinden om te laden of te lossen. Men heeft ook drooge dokken, die tot herstelling van schepen dienen, zoodat deze, met vloed er binnenloopende, gestut worden, en bij eb tot eene aanmerkelijke hoogte boven den waterspiegel nagezien en gerepareerd kunnen worden.
Op plaatsen, waar men een aanmerkelijk verval van water heeft, kan men op die wijze het geheele schip op het drooge zetten, en waar dit verval niet groot genoeg is, gebruikt men stoomwerktuigen, om het bij eb nog achterblijvend water weg te pompen. Men gebruikt zulke dokken ook wel, om schepen te bouwen, en hierdoor kan men het van stapel loopen voorkomen. In de oorlogshavens heeft men dokken, waar de onttakelde oorlogschepen eene ligplaats vinden in de nabijheid der magazijnen, die hunne geheele uitrusting bevatten.
Vaste drooge dokken zijn zeer kostbaar. Daarom heeft men ze hier en daar met goed gevolg door drijvende drooge dokken vervangen, van welke wij vermeld vinden, dat zij reeds tegen het einde der 17de eeuw door een Nederlander, Cornelis Meyer genaamd, zijn uitgevonden. Zulk een dok bestaat uit een sterk, waterdigt vlot, hetwelk een groot schip kan dragen en voorzien is van geschoorde stijlen, om het vaartuig voor kanteling te bewaren. De schoren en stijlen zijn waterdigt omkleed, zoodat er eene schipvormige kom ontstaat, waarin een te reparéren schip wordt opgenomen, nadat men het vlot door ballast heeft laten zinken. Tusschen de schoren en stijlen zijn waterdigte waterkasten, die men openen en sluiten kan. Men heeft deze vol water laten loopen bij het zinken van het vlot, doch zoodra het schip er boven staat, doet men de klep dier waterkasten digt en brengt deze in verband met eene pomp.
Deze haalt het water er uit, zoodat het vlot allengs rijst. Staat de waterspiegel boven de waterdigte bekleeding, dan laat men het water der ruimte rondom den bodem van het schip in de waterkasten wegvloeijen, vanwaar het desgelijks door de pomp verwijderd wordt. Zulk een dok plaatst men tusschen dukdalven. Men heeft er eenige te Amsterdam, door Dietz vervaardigd. Eén van deze is ongeveer 50 Ned. el lang en 19 Ned. el breed, en kan dus groote koopvaardijschepen bevatten. Vooral door hunne vaste standplaats onderscheiden zich zulke dokken van de kameelen (zie aldaar).
Van de natte dokken noemen wij het Entrepôt-dok, benevens het Ooster- en Westerdok te Amsterdam. De grootste vindt men in Engeland. De oudste te Londen zijn de West-Indische, welke in 1802 geopend werden. Voorts heeft men er de beide London docks (1805), de Oost-Indische dokken (1806), de Catharina-docks (1828) enz. Het eerste drooge dok is in 1708 te Liverpool aangelegd. Te Karlskrona in Zweden vindt men prachtige dokken, die geheel in de granietrotsen zijn geboord. Te Swinemunde heeft de Pruissische regéring in 1865 een ijzeren drijvend dok geplaatst ten behoeve der oorlogsvloot. Ook de Antwerpsche dokken of bassins hebben een wèlverdienden roem.
Men geeft den naam van dokker, ook aan in elkaar gedraaide stroowisschen, die, vroeger algemeen bij dakbedekking onder de pannen gelegd, geacht werden, zoowel de warmte te vermeerderen als den geregelden afloop van het water te bevorderen.