Diefenbach (Lorenz), een uitstekend Duitsch taalkundige en ethnoloog, geboren den 29sten Julij 1806 te Ostheim in het Groothertogdom Hessen, ontving reeds vroeg van zijn vader onderwijs in de talen en werd door zijne moeder ingeleid in de classieke oudheid.
Op 15-jarigen leeftijd wijdde hij zich te Gieszen aan de studie der godgeleerdheid en letterkunde. Na velerlei omzwervingen en lotsverwisselingen was hij gedurende 12 jaar godsdienstleeraar en bibliothecaris te Solms-Laubach, waar hij zijne krachten wijdde aan de ontwikkeling des volks. Ten behoeve der taalstudie ging hij gedurig op reis en legde eindelijk zijne betrekking neder, woonde op verschillende plaatsen, en bezocht ook Zwitserland, België en Frankrijk.
In 1845 voegde hij zich te Offenbach bij de mede door hem gestichte Duitsch-Katholieke gemeente. Deze stad schonk hem in 1848 het eereburgerschap en benoemde hem tot afgevaardigde naar het Vóór-Parlement te Frankfort, waar hij zich vestigde en in 1865 tot 2den stadsbibliothecaris aangesteld werd. Hij schreef „Ueber die romanischen Schriftsprachen (1837)”, — „Ueber Leben, Geschichte und Sprache (1835)”, — en „Ueber eine mittelhochdeutsche Bearbeitung der Sage von Barlaam und Josaphat (1836)”. Zijne voornaamste werken zijn de „Celtica (1839—1842, 3 dln)”, gevolgd door de „Origines Europeae (1861)’’, — het „Vergleichendes Wörterbuch der Gothischen Sprache (1846—1852, 2 dln)”,— en de „Vorschule der Völkerkunde und der Bildungsgeschichte (1864)”.
Voorts heeft men van hem eene „Pragmatische Deutsche Sprachlehre (1847, 2de uitgave 1854)”, — een belangrijk „Glossarium latino-germanicum mediae et infimae aetatis (1857)”, een vervolg op het werk van Ducange bevattend, — „Gedichte (1840—1841, 2 dln)", — „Novellen (1856— 1865)”, — en een aantal romans.