Diaz (Bartolommeo), een Portugeesch edelman aan het hof van koning Joâo II, had door zijn omgang met wetenschappelijke mannen, vooral met den cosmograaf Behaim, eene grondige kennis verworven, zoodat hij tot de beste zeevaartkundigen van zijn tijd gerekend werd. Op last des Konings zette hij de togten der vroegere Portugésche zeevaarders langs de Afrikaansche kust met ijver voort, zeilde, zonder het te weten, om de zuidpunt van Afrika, en ging in den mond van eene groote rivier, welke hij Rio del Infanto noemde, ten anker.
Door een storm voortgestuwd, kwam hij aan wal digt bij Port Elisabeth, alwaar hij zijn tweede vaartuig terugvond, welks bemanning nagenoeg geheel door de Negers was gedood. Nu eerst onderscheidde hij het zuidelijke voorgebergte, dat hij „Cabo de todos los tormiëntos (Kaap aller kwellingen)” heette, — een naam, welke later door den Koning in dien van „Cabo de Buéna Esperanza (Kaap de Goede Hoop)” veranderd werd.
Toen hij in December 1487 te Lissabon terugkeerde , werd hij er met eerbewijzen overladen. Kort daarna echter werd Vasco de Gama voorgetrokken, zoodat hij zich in 1497 onder het opperbevel van dezen geplaatst zag. Toen Vasco de Gama hem bij Kaap Mina naar Portugal terugzond, voegde Diaz zich bij Cabral, den ontdekker van Brazilië, doch vond den 29sten Mei 1500 met 4 schepen en al de opvarenden zijn graf in de golven. Camoëns heeft hem hulde gebragt in zijn heldendicht.